Carnaval

 

 

In zijn befaamde Verdediging van Carnaval betoogde de katholieke auteur Anton van Duinkerken dat carnaval 'nimmer kan vergaan dan met den mensch'. Dat is overdreven. Het feest heeft in Nederland twee bloeiperiodes gehad: in de late Middeleeuwen en in de huidige tijd. In de periode daartussen versukkelde het steeds meer, totdat het op een bepaald moment nagenoeg was verdwenen.

De carnavalsviering is wel oud, héél oud. Nederlands grootste carnavaloog Theo Fransen weet al uit Babylonië, Mesopotamië en het Egypte van de farao's feesten op te dissen waarbij maatschappelijke verhoudingen carnavalesk op hun kop werden gezet en een spotkoning in een scheepswagen rondreed. Toch zullen deze feesten niet als directe inspiratiebron voor de huidige traditie hebben gediend. Dat geldt mogelijk wel voor de Romeinse Saturnalia, gewijd aan Saturnus, de god van landbouw en overvloed. De Saturnalia, die uitvoerig zijn geboekstaafd, kenden eveneens een omkering: de meesters werden slaven en de slaven meesters en een dronkelap fungeerde als koning. De Romeinen zouden dit feest hier tijdens hun overheersing hebben achtergelaten of het zou later, tijdens de heropleving van het Latijn, zijn geïntroduceerd.

 

carnaval.jpg


De strijd tussen vastenavond en vasten, door een navolger van Jheronimus Bosch, ca 1600. De tekst op het schilderij luidt: 'Dit is de dans van Luther met zijn nonne'. Ex-monnik Luther was in het huwelijk getreden met een ex-non en verwierp de vasten; vandaar de sneer. www.geheugenvannederland.nl


Maar er is ook een andere theorie. Aanhangers van de Germaanse mythologie menen dat carnaval van oorsprong een inheems ritueel is: de oude Germanen zouden Koning Winter en zijn begeleidende boze geesten hebben verdreven door lawaai te maken en zich exact zo uit te dossen als die boze geesten. Dit heidens midwinterfeest, waarvoor geen enkel concreet bewijs bestaat, zou tijdens de kerstening door de katholieke kerk behendig zijn ingekapseld. Eerst werd in de derde eeuw voorafgaand aan Pasen een vastenperiode van veertig dagen ingesteld, veertig doordeweekse dagen, wel te verstaan, want de zondag is gewijd aan de Heer. Het concilie van Benevento in 1091 lanceerde vervolgens Aswoensdag (genoemd naar het kruisje met as van palmtakjes dat gelovigen dan op hun voorhoofd krijgen) als officiële start daarvan.

Hiermee viel het feest alvast onder de liturgische kalender. Volgens sommige Germanisten manipuleerde de Kerk ook de benaming ervan. In de Middeleeuwen sprak men namelijk van vastelavond in plaats van vastenavond; in Maastricht gebeurt dat nog steeds. Vastel zou teruggaan op 'vazel' en 'fazel', wat betekenissen heeft als onzin, kletspraat en het uitwendig geslachtsgedeelte van vrouwelijk vee; 'vazelen' stond zelfs voor geslachtsgemeenschap. De Kerk zou die seksuele verwijzing hebben verdonkeremaand door vastelavond schijnheilig in vastenavond te veranderen, maar dat is bijna te leuk om waar te zijn.

Met het woord carnaval, in Brabant favoriet maar pas in 1673 in Nederland opgedoken (in een blad genaamd Hollandse Mercurius), zou iets soortgelijks gebeurd zijn. Tegen beter weten in werd dat door kerkgeleerden herleid tot carne vale, vaarwel vlees, in plaats van tot carrus navalis, wat duidt op de scheepswagen die in menig carnavalsoptocht meerijdt. Dat carnaval trouwens lang een vreemd woord is gebleven, blijkt uit het feit dat veel Brabanders tot in onze tijd van 'de' carnaval spraken - 'het' carnaval zeiden Hollanders. 



vastenavondutrecht

Spotprent op de Vrede van Utrecht, 1713, met rechts Vastenavond en links Vasten. Ook al deden protestanten niet aan vasten, aan het beeld hielden zij wel vast. Uit: 't Lusthof van Momus, www.geheugenvannederland.nl

 

De Germaanse lezing is vreemd genoeg ook onder katholieken populair. De Duitse volkskundige Dietz-Rüdiger Moser stelt evenwel dat niet de Germanen, niet de Romeinen, maar alleen de katholieke Kerk initiatiefnemer en stimulator van het carnaval is geweest. Om de overgang naar de veertigdaagse vasten te markeren en de gelovigen van de noodzaak hiervan te overtuigen bedacht de curie in de Middeleeuwen een feest van de 'anti-schepping', aldus Moser. De redenering erachter was dat als mensen enkele dagen met duivels, heksen en narren, kortom met hun eigen heilloze zondigheid, werden geconfronteerd, zij naar een vastenperiode gingen verlangen!

Vreemd in dit verband is wel dat uitgerekend de Kerk zich in later eeuwen tegen de viering keerde. Anderzijds kan het niet anders dan dat haar invloed zeer bepalend is geweest, want een feest als carnaval gedijt het best in een stadse omgeving, en de meeste Europese steden ontstonden ruim ná de kerstening. Ook dateren de eerste concrete meldingen over festiviteiten pas van rond het jaar duizend, en dan altijd vaag. Zo heeft het beroemdste carnaval ter wereld, dat van Venetië, meerdere 'geboortejaren': 1094, 1268 en 1296. Tegelijk staat de viering van het kustplaatsje Fano als oudste van Italië te boek, op basis van een document uit 1347!



Een moraal voor burgers


Over carnaval in de Lage Landen tijdens de late Middeleeuwen schrijft de neerlandicus Herman Pleij in Het gilde van de Blauwe Schuit. Het feest duurde maar liefst van Sint Maarten tot Pasen. Eerst op Onnozele Kinderen (28 december) kozen scholieren en koorknapen een kinderbisschop, die uitgerust met staf en mijter naar het altaar werd geleid. Bij het Magnificat klonk in het Latijn: 'Hij heeft de machtigen van de troon gezet en de geringen verheven'. De kinderbisschop prevelde intussen onzingebeden, gaf de zegen en werd bewierookt. Vervolgens werden er spelletjes gedaan, die de aangewezen machthebbers steevast verloren. De verplichting om dan het achterwerk te ontbloten was de populairste sanctie. Ook volwassenen bedreven de zotheid. Onder toeziend oog van de 'ezelspaus' droegen zij een mis op, waarbij elk onderdeel met een luide boer werd afgesloten (bij ite missa est drie boeren). Of zij zongen in koeterwaals tegen elkaar in, om na afloop van de mis zo snel mogelijk de kerk uit te hollen, omdat de laatst overgeblevene uit zijn broek zou worden gestroopt. De drie dagen voor Aswoensdag vormden van deze festiviteiten het hoogtepunt. 

Dit klinkt zot inderdaad, maar als het ging om lichaamsfuncties waren de omgangsvormen in de Middeleeuwen beduidend losser dan nu. In de zestiende eeuw raadde Erasmus in zijn Samenspraken kinderen nog aan de 'winden des buycks' niet in te houden, omdat dat gevaarlijk werd geacht. Dus wat ons als ongemanierdheid treft, was voor middeleeuwers slechts goedmoedige scherts. Anderzijds waren de machtsverschillen toen dermate groot dat de tijdelijke omkering ervan op iedereen diepe indruk moet hebben gemaakt.

 

carnaval_2


Voorstelling van de Blauwe Schuit, uit De Oude Tijd. In een soort scheepswagen dansen vandaag Prins Carnaval en zijn Raad van Elf tijdens carnavalsoptochten.


Het kerkelijk zottenfeest werd, aldus Pleij, in de vijftiende eeuw afgeschaft, omdat het zijn diensten had verricht. Voordien had het zich echter gemengd met festiviteiten buiten de kerk en deze namen nu een vlucht. Gezeten burgers, aangevuld met edellieden en ondersteund door rederijkerskamers en gilden, werden de dragers van het lekenfestijn. Pleij brengt dit in verband met de opkomende burgerklasse, die een moraal zocht. De burgerij bezat van zichzelf geen leefregels en omgangsvormen en kon vanwege haar geheel eigen belangen daarvoor niet terecht bij de boerenstand, de geestelijkheid en de adel. Vastenavond diende om wat er op dat terrein inmiddels was uitgevonden te testen en wel op een indirecte manier: door waarden en normen tijdelijk te ontkennen werd hun bruikbaarheid in het leven van alledag aangetoond.

Aldoende werd steeds duidelijker wat bespot diende te worden. In een vijftiende-eeuws statuut voor de Blauwe Schuit werden de volgende personen opgeroepen om naar een plek buiten de geordende samenleving te worden gebracht: berooide edellieden, hoererende geestelijken, potverterende rijkeluiszoontjes, jonge vrouwen met bejaarde echtgenoten, slordige knechten en dienstmaagden, en middenstanders die hun winst verzopen in plaats van te herinvesteren. De burgerij was hen liever kwijt. En toen dat eenmaal tot haar was doorgedrongen, verloor vastenavond zijn functie en werd zelfs een bedreiging. Aan de massale lol kwam, aldus Pleij, in de zestiende eeuw een eind.



Een sluimerend einde


Deze voorstelling van zaken is fraai, maar melodramatisch. Inderdaad rees in de zestiende eeuw verzet tegen vastenavond. Zo meldt Ter Gouw dat in 1579 de Amsterdamse schouten kregen opgedragen alle feestgangers 'de mommeklederen en de grimmen' af te nemen, omdat onverlaten daarmee gemakkelijk misdrijven konden plegen. We zien hierin de hand van Luther, die niet geloofde dat de mens zalig kon worden door eigen verdienste doch slechts door Gods uitverkiezing, waardoor hij vasten bijna als blasfemie beschouwde. Calvijn van zijn kant veroordeelde iedere vorm van uitbundigheid. De Reformatie tastte aldus zowel de aanleiding als het wezen van carnaval aan. Stadsbestuurders - in Nederland mochten dat tot 1795 louter protestanten zijn - trokken zich daarom van het feest terug. Op het grote publiek had dit echter weinig effect, zeker in katholieke streken. Alleen al aan beeldmateriaal bestaat er een indrukwekkende hoeveelheid bewijs dat carnavalvierders in het hele land nog eeuwen door de straten hosten.

 

buys.jpg 

Ondanks de protestantse omwenteling was carnaval aan het eind van de achttiende eeuw in Amsterdam nog bekend als straatfeest, blijkens 'februari' uit de reeks Twaalf Maanden door Jacob Buys, 1775. KOG  

 

Pas in de achttiende eeuw, dus warempel driehonderd jaar later dan Pleij wil, begonnen gewone burgers zich tegen het feest te keren. Opmerkelijk was dit wel, want juist in die eeuw bereikte het carnaval in Venetië zijn decadente hoogtepunt. Inwoners van die stad liepen wel een half jaar rond met hun typische enge maskers, zoals te zien op schilderijen van Tiepolo en Longhi. Ook Londen verwierf faam met zijn Midnights Masquerades, waarvan elk paleis in Europa een eigen uitvoering kende. In Nederland: niets van dit al. Hoewel vastenavond zich benoorden de grote rivieren nog tot in de negentiende eeuw in ballrooms zou handhaven, werd nadien zelfs de herinnering aan een ooit levende traditie uitgewist. Intussen zijn solitaire rommelpotlopers ('Ik heb zo lang met de rommelpot gelopen, ik heb geen geld om brood te kopen, Rommelpotterij, Rommelpotterij, Geef me een cent, dan ga ik voorbij') tot 1900 in de noordelijke provincies actief gebleven.

 

carnaval_3


Vaderlandsche Kindervreugd uit 1780, met carnaval in een Amsterdamse omgeving. Het commentaar luidde wel: 'Wat vreemde, kakelbonte kleêren? Voegt zulk een tooi Bataafse jeugd. Die houten sabels, grinzen, veren? Is dit gepaste kindervreugd?' Atlas van Stolk

 

In Brabant en Limburg dreigde, jawel, hetzelfde te gebeuren. Ter introductie van de vasten lagen vastenavondfestviteiten er weliswaar voor de hand, maar vanaf de kansel begonnen priesters als heuse dominees te oreren tegen de schandaligheden die dan werden bedreven. Veel parochies stelden voorafgaand aan de vasten een Veertigurengebed in, een gunst van paus Clemens XIII uit 1765, waarbij de monstrans met het Lam Gods demonstratief op het altaar werd geplaatst. waarvoor trouwe gelovigen in stilte kwamen bidden. Een ander middel was in diezelfde periode een complete volksmissie organiseren, zoals Helmondse priesters vanaf 1851 om de zeven jaar deden.  

Ook lokale overheden in het Zuiden begonnen op te spelen. Zij verzetten zich tegen de maskerades in het openbaar; in sommige plaatsen kwam het zelfs tot een totaalverbod op het feest. In 1849 is naar aanleiding hiervan in Breda een compleet carnavalsoproer uitgebroken, in 1857 idem dito in Tilburg. In 1919 werden in 's-Hertogenbosch vastberaden vierders op charges van de marechaussee onthaald.  

 

carnaval_4


Eind 19de eeuw werd in Noord-Nederland nog steeds carnaval gevierd, zij het in balzalen met genodigden. Uit: Kinderfeesten van P.J. Andriessen, 1876. Atlas van Stolk

 

Bewuste katholieken die de emancipatie van hun geloofsgenoten nastreefden namen deze aversie over. Men leze een Vlaamse beschrijving ervan uit de eerste helft van de twintigste eeuw door de volkskundige Alphons de Cock, iemand die vanwege zijn beroep geacht mag worden van volkse uitingen te houden:

'De straat geeft ons al niet meer te aanschouwen dan piepjonge, schreeuwerige gekken, vaak in povere afschuwelijke zotsplunje gestoken, wel eens groepsgewijze met een paar trompetters in een gewoon rijtuig zittend, en links en rechts de wandelaar, vooral de jonge meisjes, een varkensblaas op de rug slaand, of handenvol confetti's in het gelaat gooiend: een toneel dat veeleer walging- dan lachwekkend mag heten.'

 

vastenavond1860

In Noord-Nederland heeft de huiselijke viering van vastenavond het langst standgehouden. Detail Amsterdamse centsprent uit ca 1860, met daarop taferelen uit de jaarkalender, zoals vastenavond, kermis en ijspret. Druk P.C.L. van Staden.  www.geheugenvannederland.nl

 

Vastenavond werd aldus een steeds kleiner feest. In volkswijken bleef menige kroeg nog versierd met serpentines en confetti - 'schone troep' - maar het animo bij het publiek verminderde. In Kloosterzande, Zeeuws-Vlaanderen, kreeg het feest zelfs een huiselijk karakter. Op zaterdag werden vrouwen in huis opgesloten totdat ze een tractatie beloofden te geven: 'vrouwtjeszaterdag'. Insgelijks bestond er een 'meisjeszondag' en een 'mannenmaandag'. Daar ook gold een gezegde dat in Brabant en Limburg betrekking had op Maria Lichtmis: 'Op carnavalsdinsdag is er geen vrouwtje zo arm of ze maakt haar pannetje warm'. Dit wijst op het schransen, dat ook elders vóór vastenavond gebruikelijk was, getuige de aanduiding Dikke of Vette Dinsdag (in het Frans: Mardi Gras, vooral bekend danzkij New Orleans). Als typisch smulgerecht uit een schrale keuken mag gelden: kneutels (knoedels) met rozijnen, gedoopt in warme caramelsaus. Maar ook pannenkoeken waren gewild, getuige het Brabanste gezegde dat iemand het net zo druk kon hebben als een 'streufpan mi vasteonaovond'.  


De trage doorstart


Het is duidelijk dat vastenavond volledig zou zijn verdwenen als er geen initiatieven waren ontplooid om tot een meer geciviliseerde vorm te komen. Het voortouw hierin nam het Duitse Rijnland, dat net als Nederland een zieltogende vastenavondviering kende. Te beginnen in Keulen (1823) werden er in de eerste helft van de negentiende eeuw overal carnavalsverenigingen opgericht. Het model dat die verenigingen voor hun viering kozen was ontleend aan het middeleeuwse equivalent in Venetië. Allereerst werd op elf november om elf minuten over elf de Raad van Elf, inclusief de Prins, voor het komende jaar bekendgemaakt. Het getal elf kreeg die rol omdat het als gekkengetal te boek staat: het zit tussen twee 'perfecte' getallen in, tien en twaalf. Tot aan Aswoensdag volgden er dan diverse pronkzittingen, met dansmarietjes en narren die voordrachten hielden. Het hoogtepunt vormde een optocht met praalwagens. Ook de gangbare groet alaaf, met de rechterhand nabij de linkerwang, als spiegelbeeld van een militair saluut, schijnt uit Keulen afkomstig te zijn. 'All af' betekent in het oud-Keuls iets als 'alles weg'. 

Dit was de geboorte van het moderne carnaval. Vanuit Rijnland verspreidde de nieuwe regie zich in rap tempo over naburige landen. Maastricht kende al in 1839 de vereniging Momus, die het jaar daarop ook de landelijke primeur had van een carnavalsoptocht. Het ging daarbij om enkele tientallen verklede mensen die op Het Vrijthof een contradans uitvoerden. Spotlust kwam er nog niet aan te pas. Volgens de antropoloog Peer Meurkens gebeurde dat voor het eerst tijdens een optocht in 1854 in Boxmeer.

 

Jordaan1

In 1912 was in Noord-Nederland doorgedrongen dat er in Maastricht weer carnaval werd gevierd, getuige deze prent van J.L. Jordaan, tekenaar van Het Leven. www.geheugenvannederland.nl

 

In 1842 volgde Venlo met de vereniging Jocus, merkwaardigerwijs een initiatief van vrijmetselaars. Ook 's-Hertogenbosch, Bergen op Zoom, Breda en Sittard waren er vroeg bij. Dit eerste golfje groeide echter niet uit tot een vloedgolf, zoals bijvoorbeeld in België gebeurde. De vierders waren welgestelden die vanuit een sociëteitsgebouw opereerden en, historisch gezien, slechts een beperkte spankracht bezaten. Momus raakte snel in verval en werd bij haar eeuwfeest ontbonden; als plaatselijke opvolger ontstond in 1947 de Tempeleers. Jocus kende eveneens een lange periode van inactiviteit en moest in 1936 worden heropgericht, maar geldt wel als de oudste vereniging van het land.

In de jaren dertig van de twintigste eeuw begon de echte omslag. Bijna nergens in Brabant en Limburg bestond nog een officieel carnaval, maar niet alleen werden er steeds meer verenigingen opgericht, ook de houding van de overheid en de katholieke Kerk versoepelde. De pleidooien van iemand als Anton van Duinkerken, die vooral het katholieke in carnaval benadrukte, hebben hierbij zeker geholpen. De acceptatie verschilde overigens wel per stad. In 1931 haalden Helmondse middenstanders het in hun hoofd een Raad van Elf te vormen, maar één woord van de deken was genoeg om de lancering van een lokale carnavalsvereniging twee decennia uit te stellen. En in 1932 waren er in Sittard ernstige rellen, omdat op verzoek van de geestelijkheid de vereniging Marotte, die al sinds 1882 optochten hield, de editie van dat jaar schrapte met het oog op de ongewenste maskerades.

 

ensor

James Ensor, Carnaval in Vlaanderen, ca 1929. Het moderne carnaval was in Vlaanderen al volop aan de gang, toen het in Nederland nog van de grond moest komen. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam.

 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het georganiseerde carnaval definitief in de openbaarheid. Veel sympathie kweekten de buuttereedners, of tonpraters zoals zij letterlijk vertaald in Brabant heten (Bütte is ton in het Duits). Buuttereedners staan daadwerkelijk in een ton, als parodie op een preekstoel, en beelden geen gewiekste pastoor uit maar een niet erg snugger personage dat zelden begrijpt waarom de mensen om hem lachen. 'Sauwelen' of gewoon 'ouwehoeren' heet elders deze activiteit. Als prototype mag gelden Toon Hermans in zijn rol van voorzitter van Ons Genoegen ('Mevrouw Stip... Stip'). Het gaat om een soort Wij-humor, waarin notabelen en Bekende Nederlanders best op de korrel genomen mogen worden maar mét de boodschap dat zij bij ons horen. Zij-humor zou dit laatste ontkennen. In klein gezelschap was deze toch wel typische katholieke uitingsvorm allang bekend; niet in de publieke arena, die zich nog kenmerkte door ernst en standsbewustzijn. Dat vooral gewone mensen, 'volkstypes', het woord gingen voeren, was bovendien een democratische verworvenheid die onmiddellijk organisatorisch werd vastgelegd. Al vanaf 1954 worden er op dit vlak in Limburg provinciale kampioenschappen gehouden; vanaf 1967 in Brabant.     

Tilburg, vanwege de vele kloosters ter plaatse het Rome van Nederland genoemd, was de laatste veste tegen het moderne carnaval. Straatcarnaval was er al een eeuw verboden, maar na de oorlog begonnen groepjes feestvierders zich te manifesteren. In 1963 trokken zonder vergunning De Bierpompen met een paard en wagen door het centrum, waarbij de politie 34 bekeuringen uitschreef voor verstoring van de openbare orde. Deze opstelling kon het gemeentebestuur niet volhouden, en twee jaar later ging het om. Elders onderwierpen burgemeesters zich toen al gewillig aan het ritueel van de symbolische sleuteloverdracht, waarbij meneer pastoor als instemmende getuige optrad. In een aantal kerken werd zelfs het Veertigurengebed vervangen door een Carnavalsmis, met verklede parochianen in de banken. Uiteindelijk zouden ambtenaren en werknemers van lokale bedrijven twee dagen voor Aswoensdag vrijaf krijgen, opdat een ieder zich ongelimiteerd in het feestgewoel kon storten.



raad

Andere tijdenIn 1931 hadden enkele Helmondse middenstanders een Raad van Elf opgericht. Zelfs een statieportret was al vervaardigd, maar de deken van Helmond stelde dit initiatief niet op prijs en riep hen bij zich: exit Raad van Elf. RHC-Eindhoven  

 

Toch was nog niet iedere zuiderling bereid zich aan carnaval over te leveren. Voor jeugdige babyboomers waren de gangmakers van de verenigingen omslachtige lolzoekers, rondom wie bovendien een commercieel sfeertje hing, want er zaten nogal wat winkeliers en kleine zelfstandigen tussen, zoals de antropoloog Hans Werdmöller heeft laten zien. De verenigingen op hun beurt klaagden over de geringe deelname van jongeren en erkenden dat zij de betergesitueerden niet wisten te bereiken. Er deden zelfs voorspellingen de ronde dat het moderne carnaval alweer zijn langste tijd had gehad! In elk geval godsdienstig was dat niet vreemd gedacht. Nadat het Tweede Vaticaans Concilie de vasten als niet strokend met de moderne tijd beoordeelde, schafte Rome haar in 1967 af; alleen Aswoensdag en Goede Vrijdag bleven als vastendagen over. Carnaval was nota bene tijdenlang aangeprezen als een noodzakelijke uitspatting voorafgaand aan een veertigdaagse periode van onthouding, en nu verdween dat motief.

Desondanks sloeg midden jaren zestig plotseling de vonk over. De protestgeneratie in wording zag dat haar verlangen naar lossere omgangsvormen althans tijdens de carnavalsdagen werd gehonoreerd. Die generatie werd toen nog in zwijgende rijen door kille schoolgebouwen gedirigeerd, reden waarom de slagzin Agge mar leut het een revolutionaire boodschap behelsde. Jongens die op dansles hadden geleerd hun colbertje dicht te knopen vooraleer zij een meisje met een verplicht zinnetje ten dans mochten vragen, konden haar met carnaval zonder een woord de dansvloer optrekken. Meisjes, die altijd volledig passief moesten blijven, mochten omgekeerd hetzelfde doen. Ook aanstellerigheid, waaraan opvoeders altijd zo'n hekel hadden, was gepermitteerd. Zelfs milde kritiek op het politiek-sociale systeem, tot die tijd angstvallig gesmoord door gezagsdragers, bleek ineens mogelijk, hoewel dat aspect altijd belangrijker is geweest voor serieuze commentatoren dan voor de deelnemers zelf. Hén ging het om de persoonlijke vrijheid.

 

jarigejob

Brabants beroemdste Tonprater Berry Knapen als Jarige Job. Tonpraten/buutreednen zit tussen vrijblijvend variété en moralistisch cabaret in. Foto Henri van Griendt, www.absurdist.nl     

 

In mijn optiek werd carnaval hierdoor voor het Zuiden, wat provo voor het Noorden was. In feite gebeurde er precies het omgekeerde van wat er in de Middeleeuwen was gebeurd. Een nieuwe moraal werd getest, niet om te onderzoeken wat er niet mocht, maar om te onderzoeken wat er wel mocht. Carnaval begeleidde het Zuiden op die manier naar een informelere omgang, en daarna naar een mate van ontzuiling en deconfessionalisering die niemand ooit voor mogelijk had gehouden. In Helmond bijvoorbeeld traden (mét dispensatie van hun dominee) begin jaren zestig twee gereformeerden tot de Raad van Elf toe, een makelaar en een fabrikant, van wie iedereen altijd dacht dat zij papenvreters waren. 


Maar zoals de historica Carla Wijers heeft opgemerkt, er bleven nog beperkingen gelden. Voor vrouwen was binnen de verenigingen voorlopig slechts een rol als Dansmarieke weggelegd; hoger in de organisatie drongen zij niet door. Net als bij provo ging het bij carnaval echter in eerste instantie om de ontvoogding van het individu; de emancipatie van de vrouw was een latere luxe. Toen in 1996 bij de Feestneus in Groesbeek een Prinses Ummenie (Ria Weijers) aantrad, kon daarmee een aanvang worden gemaakt. Verrassend was toch wel dat vervolgens ook mensen van islamitische huize in het verenigingsleven konden aarden en doorbraken, te beginnen in 2007 met jeugdprins Rachid I Zahraoui van de Belhamels in Nieuw-Bergen.


Landelijk hossen


Het hedendaagse carnaval is niet langer een sociaal experiment, maar een gezellig volksfeest, dat wordt bestormd door toeristen uit het Noorden. Een brugfunctie hierbij vervullen ongetwijfeld de vele 'reserve-Belgen', oftewel Brabo's en Limbo's die in de Randstad wonen. Maar omgekeerd was er ook toenadering, want noorderlingen verloren hun schroom voor verkleedpartijen, getuige hun Oranjepakken bij wedstrijden van het Nederlands Elftal. Menig zuiderling verbaasde zich juist hierover.

Het feest zou zich ook opnieuw boven de grote rivieren vestigen: van de ongeveer 1800 carnavalsverenigingen die Nederland telt, bevinden er zich maar liefst duizend buiten Brabant en Limburg, al is daar het fenomeen carnavalsvakantie tot nu toe onbekend. Katholicisme lijkt nog steeds de verbindende factor. Rondom Nijmegen en Arnhem en in de katholieke delen van Twente, Salland, de Achterhoek, de Betuwe, West-Friesland, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen is het carnaval weer aanwezig alsof het nooit is weggeweest. In de Bollenstreek en het Groene Hart, maar ook in Groningen en Drenthe profileren katholieke enclaves er zich mee. Zelfs Amsterdam-West, Delft en Flevoland kennen verenigingen. Ondanks al deze activiteiten ligt het zwaartepunt van de viering nog steeds in het Zuiden. Van de 720 (!) optochten in het land vindt het leeuwendeel, 490, daar plaats. 

 

bieling

Herman Bieling, Carnaval, 1957. Carnaval verbroedert in elk geval kunststijlen: kitsch bestaat even niet. www.catawiki.nl

 

De katholieke connectie is wel opvallend, gelet op het feit dat de verspreiding van het feest min of meer gelijk is opgegaan met de leegloop van de Kerk. Volgens Theo Fransen heeft het moderne carnaval in Duitsland en Nederland zich vooral ontwikkeld in die gebieden waar socio-religieuze scheidslijnen lagen; het intens katholieke Beieren kent bijvoorbeeld een veel bescheidener variant: Fasching, wat op het laatste glas vóór de vasten doelt. Katholieken nabij zulke scheidslijnen wilden ermee tegenover protestanten hun levensgevoel uitdragen; dat wil zeggen: lichtvoetig, zorgeloos, feestelijk, saamhorig. Maar als de vierders niet langer kerkelijk of zelfs gelovig zijn, wat is dan de zin daarvan? Nostalgie naar het theatrale en bindende element van hun godsdienst kan een factor vormen. Carnavalsverenigingen lijken qua betrokkenheid van de leden ook wel op vroegere parochies en kennen nog meer functies die verdeeld moeten worden. 

Deze nostalgie verbloemt intussen wel een filosofisch probleem. Carnaval was altijd een omkeringsritueel waarbij maatschappelijke verhoudingen op hun kop werden gezet, maar wat valt er in een genivelleerde welvaartsmaatschappij als de onze nog op de kop te zetten? Een omkeringsritueel in onze tijd zou betekenen dat de kerken weer barstensvol gelovigen zitten en politieagenten, hulpverleners en leraren eerbied en ontzag genieten; vrouwen zouden hun plaats aan het aanrecht weer kennen en hun mannen in geen geval tegenspreken. Maar het is onwaarschijnlijk dat het feest zich in die richting zal ontwikkelen. Achter het massale gehos ligt daarom folklorisering op de loer. De media werken hieraan onwillekeurig mee, want hun grootscheepse aandacht heeft een verstenend en uniformerend effect. Uniformerend werken vooral Hollandse liedjeszangers die ieder jaar een succesje willen boeken, in navolging overigens van Toon Hermans, die met Mien, waar is mijn feestneus uit 1968 de eerste landelijke carnavalskraker scoorde. 

 

zomercarnaval

Sinds 1984 kent Nederland in Rotterdam een Zomercarnaval, een Antilliaans initiatief dat jaarlijks een miljoen toeschouwers trekt. Foto Hans Steinmeier, 1996, Foto ANP  

 

Van enige folklorisering getuigt reeds het bestaan van een Nationaal Carnavalsmuseum in 's-Hertogenbosch en lokale musea in Oldenzaal, Oosterhout, Hulst en Venlo. Ook zijn hier en daar buutreednerscholen opgericht, een initiatief van de Geleense schrijver Jean Meijntz. Kennelijk kan men het feest al spelen in plaats van vieren. Hetzelfde lijkt aan de orde te zijn bij diverse taboes die recentelijk rondom carnaval zijn afgekondigd. Sterker nog, wanneer carnaval de laatste jaren het nieuws haalt, is dat vanwege verboden op openlijke verwijzingen naar Osama Bin Laden, Mohammed, boerka's, jihadisten of de leuze 'vol = vol'. De stad Breda weert volgens De Volkskrant al sinds 2001 elke 'maatschappelijk gevoelige carnavalskledij'. Men zou zeggen, juist met carnaval moet allerlei onbehagen aan de oppervlakte kunnen komen, maar sluipenderwijs is a-politieke zoetheid de leidraad geworden, althans in Nederland, want in Duitsland worden machthebbers nog ouderwets op de hak genomen. Zelfs drinkgelagen zijn bij ons niet langer gepermitteerd: sinds 2011 bant Zuidoost-Brabant onmiskenbare 'zuipwagens' uit de optochten.   

 

De lokale oceaan 

 

Natuurlijk wordt het feest ook nog echt gevierd. In de getuigenissen erover is mettertijd wel een ander perspectief geslopen. Vroeger sprak men over carnaval als een 'ontgrenzing van dagelijkse waarden', een 'uitlaatklep voor frustraties', een 'vlucht uit een anonieme technocratische wereld', een 'vakantie van het ik', of een 'dialoog met het alledaagse'; kortom, een Ventilsitte, zoals Duitsers zeggen. Tegenwoordig vallen termen als 'een verklikker van het menselijk tekort', een 'verlangen naar een gemeenschapsvorm zonder negativiteit', 'nur Mensch sein'

De volkskundige Carla Wijers haalt Freud van stal. Volgens haar gaat het de deelnemers om het 'oceanisch gevoel' dat hen overweldigt: iedereen is gelijk, iedereen doet mee. Een stilzwijgende gedragscode hanteert men daarbij wel, want zonder dat ertoe moest worden opgeroepen kreeg het feest in Nederland nooit de zwoele decadentie van Venetië, laat staan de onversneden samba-erotiek van Rio de Janeiro of het ondeugende flashing boobs van New Orleans. Insgelijks zal hier iemand in een penispak of vaginapak niet gauw de prijs voor fraaiste kostuum ontvangen. Hoewel het feest blijft doorspekt van seksuele toespelingen zijn volgens Wijers zelfs serieuze flirtations al uit den boze, iets wat bezoekende noorderlingen en moslimjongens niet altijd willen begrijpen. Andere waarnemers spreken eveneens van 'ongecompliceerde contacten' die nimmer 'familiair' worden. En dan te bedenken dat carnaval ooit het lusthof van de oudere billenknijper was. Overigens bracht in 2019 www.feestkleding365.nl cijfers naar buiten die een totaal ander beeld gaven: maar liefst 25 procent van de Brabanders en zes procent van de Limburgers bleek tijdens het feest vreemd te gaan. Maar bij nader inzien hanteerden de onderzoekers een ruimere definitie van seks dan president Bill Clinton ooit deed: ook zoenen werd als overspel aangemerkt.

Het verkleed wiggelen en waggelen in groepsverband dat resteert, zal op individuen een therapeutisch effect hebben, dunkt me, al hoor je daar weinig over. Cabaretiers, columnisten, bakvissen, nerds, macho's, hypochonders, kakkers, dichters, salafisten en calvinisten zullen zich bij deelname minder bijzonder of eenzaam voelen. Is het hierom dat zo veel Brabanders en Limburgers zich zonder poeha presenteren? Zij hebben een masker gedragen en weer afgezet - een symbolische biecht. Natuurlijk kan het omgekeerde net zo goed aan de hand zijn: wie zich doorgaans inschikkelijk gedraagt, een eigenschap die zuidelijke katholieken toegedicht krijgen, wil weleens uit de ban springen, al gebeurt dat kwansuis. 

Godfried Bomans concludeerde: het wezen van carnaval is het toegeven van eigen zwakheid. Hij wees ook op een altruïstisch facet. Als waarnemer van 'het mooiste carnaval beneden de Moerdijk' (Bergen op Zoom) verbaasde hij zich over mensen die als een ei of een tube tandpasta over straat gaan; hij noteerde dat zulke mensen een indirect genoegen smaken: hun plezier zit er vooral in dat zij anderen plezier verschaffen. Welbeschouwd geldt dit voor alle deelnemers aan de optocht. Toeschouwers langs de kant van de weg lijken dit anonieme altruïsme te waarderen, want zij lossen zelf vaak op in 'levende dijken', zoals iemand schreef. 

Misschien verwoordde een jongetje ooit in Het jeugdjournaal de aantrekkelijkheid van carnaval nog het best. Op de vraag waarom hij eraan meedeed, zei hij bedremmeld: 'Iedereen is dan je vriend.'

 

carnaval_5


Carnavalslol Etten-Leur 2000: wereldrecord menselijke dominoketen, waarbij de deelnemers zittend op de grond zich achterover lieten vallen. Etten-Leur is ook wereldkampioen stokpaardje rijden, pinguïndansen en emmertrommelen. Foto ANP

 

Deze aantrekkelijkheid wordt uiteraard bevorderd doordat carnaval een hyper lokaal gebeuren is. Voor provincies, steden, dorpen en buurten drukt geen ander ritueel zozeer de gezamenlijkheid uit. De carnavaloog Fransen heeft als eerste orde in de landelijke chaos aan verschijningsvormen geschapen. Hij onderscheidt naast de genoemde Rijnlandse traditie een Bourgondische traditie die in Brabant haar thuishaven vindt. De benaming verwijst naar het vroegere Bourgondische Brabant, waartoe ook Vlaams Brabant behoorde. Deze traditie kenmerkt zich door boerse nivellering, als verzet tegen de vereiste hoffelijkheid jegens de oude hertog. De bijbehorende dracht is een blauwe boerenkiel zoals gedragen werd op veemarkten, aangevuld met een rode zakdoek om de nek, op de plaats gehouden door de huls van een lucifersdoosje. Volgens Rob van de Laar zijn Luikse glasblazers in 's-Hertogenbosch de inspiratoren van deze dracht geweest; zij zouden ook de hangende witte wanten op de borst kunnen hebben aangeleverd die typisch zijn voor die stad. Oorspronkelijk hoorde bij deze uitdossing nog een pruikje van vlashaar, maar dat verdween na het verbod op maskerades in 1919. Dat boertigheid het model is spreekt ook uit de carnavaleske benaming Oeteldonk, die sinds het ontstaan van de Oeteldonkse Club in 1882 voor de deftige provinciehoofdstad geldt. 

Alle Brabantse steden zouden dit voorbeeld volgen: Bergen op Zoom wordt Krabbegat, Breda Kielegat, Helmond Kattegat en Tilburg, waar overigens een grijze kiel de voorkeur geniet, Kruikestad. Alleen Eindhoven detoneert hierbij een beetje, want dat heet vrij deftig Lampjesgat, alsof meneer Philips dat zelf heeft bedacht. In de provincie Limburg daarentegen heeft alleen Heerlen een bijnaam: Sjpassemig. Een ander provinciaal kenmerk is het gezamenlijk hossen in zaaltjes en cafés - Achterhoekers zouden zeggen: høken, maar dat is losbandiger en individualistischer. Alsof boeren hun feodale achtergrond niet echt kunnen vergeten, is het Brabantse carnaval ook vrij strak georganiseerd. Per gemeente maakt één vereniging de dienst uit en wie zich niet schikt naar het thema voor de jaarlijkse optocht, kan naar deelname fluiten. 


carnaval_7
 

Varkenspest in Boekel 1977. Het plezier zit mede in het plezier dat anderen wordt verschaft, aldus Godfried Bomans. Foto ANP

 

De Rijnlandse traditie in Limburg daarentegen is zwierig en speelt zich voornamelijk af op straat. De sfeer is niet zozeer antiburgerlijk is als wel anti-establishment en anti-militaristisch - vandaar het veelvuldig groeten met Alaaf, wat in 's-Hertogenbosch zo'n beetje als not done geldt. Limburgers dragen ook individuele fantasiekleding en fladderen meer rond dan dat zij ergens intensief dansen. Dit geldt vooral voor Maastricht en het 'stadje-van-plezier' Venlo; Roermond en Heerlen, waar veel Hollandse import woont, staan bekend als 'stijf'. Anarchistisch zijn ook de Ouwe Wijvenavonden die in de week voor carnaval, meestal op Vette Donderdag, worden gehouden. Ouwe wijven mogen dan stropdassen en schoenveters afknippen van mannen die zij op straat of in de kroeg ontdekken. Venlo muntte hiervoor de benaming Truujendaag, die andere steden hebben overgenomen. Het ritueel lijkt aan de geest van Dolle Mina ontsproten maar is een naoorlogse vondst uit Rijnland, waar vrouwen hun verworven zelfstandigheid tijdens de oorlogsjaren wilden onderstrepen tegenover mannen die van het front waren teruggekeerd.   

Binnen dit provinciale onderscheid, dat overigens de laatste jaren sterk aan het vervlakken is, doen lokale verenigingen hun best zich met iets te onderscheiden. Eigenheid lijkt inderdaad het sine qua non van de viering. Menig plaatselijk dialect dankt het feit dat het in geschreven vorm is vastgelegd aan de carnavalskrant. Hetzelfde oogmerk dienen allerlei invented traditions, tradities die ooit zijn bedacht of ontleend aan oudere voorbeelden en direct tot onvervangbaar cultuurgoed worden verklaard. En als men die onderlinge band al niet voelt dan krijgt men die wel, want bijvoorbeeld de praalwagens vergen maandenlange inspanningen van duizenden vrijwilligers.

In Maastricht heeft men van de viering het meeste werk gemaakt. 's Zondags voor vastenavond worden met het Momus-kanonnetje, dat aan de eerste carnavalsvereniging herinnert, elf schoten ter inwijding van de optocht gelost, en wordt het Mooswief, een ballonpop van een legendarische groentevrouw, de lucht ingelaten. Twee reuzenagenten gaan de optocht vooraf. En de hele dag trekken de mensen in lange rijen door de Middeleeuwse straten, aangemoedigd door 'zaate herremeniekes', die eind jaren vijftig ten tonele zijn verschenen. Elke avond is er ook een cramignon, een spontane rijdans, in de binnenstad. 

Elders verkiest men andere 'authentieke' elementen. Beek-Genhout houdt al twee weken vòòr carnaval een optocht, Sjravalaire geheten. De Wouwse Plantage doet dat één week ervoor, maar claimt toch telkens de vroegste van het land te zijn. In Heerlen rijdt in diezelfde week een replica van de Blauwe Schuit rond.  

 

carnaval_6


Het Metworstrennen 1997 in Boxmeer, uitsluitend vrijgezellen strijden om een worst van zeven el, twee broden, twee vaten bier en een varkenskop. In 2015 bestaan de rennen 250 jaar, waarmee het de oudste carnavalstraditie van het land is. (ANP)

 

Venlo - het 'stadje van plezier' - is in 1912 de initiator geweest van het fenomeen Boerenbruiloft, dat inmiddels in grote delen van Limburg, Noordoost-Brabant en Gelderland plaatsvindt. Bij zo'n bruiloft wordt een paar in de onecht verbonden, ten overstaan van een nepfamilie. De eerste Keulse canavalsvereniging voerde dit ritueel al uit, maar de vroegste meldingen ervan stammen uit de zestiende eeuw.

In Grevenbicht houdt men een wedstrijd in ganstrekken (al is de vraag: hoe lang nog?). Sittard kent een aldewieverbal, waarbij gemaskerde dames vrijpostigheden plegen. In Steyl belegt men om de vier jaar een symbolisch volksgericht. Boxmeer heeft de Metworstrennen, een race met paarden waarvan de winnaar een metworst ontvangt. Beugen lijkt hetzelfde te doen met haar Knakworstrennen, maar daarbij dragen mannen vrouwen op hun rug. In Roermond sluit men de festiviteiten af door de pop Bacchus in de Roer te verdrinken, in Helmond doet men dat door de Kei van de Keienbijters te begraven. Enzovoorts.

Zelfs de periode na carnaval is niet meer heilig. In de jaren zeventig hadden uitsluitend kroegtijgers op Aswoensdag in cafés nog een nazit met haringhappen. De term zelf is al oud: in 1892 wordt uit Montfort gemeld dat herbergiers op die dag pekelharingen aan een touw aan de zoldering ophingen, waarbij bezoekers al springend moesten proberen een kop eraf te bijten. Dit gebruik haalde alleen in de benaming de huidige tijd. Men paste vanaf zeker moment de zogenaamde Scheveningse consumptiewijze toe, met een verse haring die van bovenaf in de keel glijdt. Omdat daarbij ook alcohol ter tafel kwam, hing er lang een besmuikt sfeertje omheen dat trouwe kerkgangers afschrok. Ter verdeding voerde men aan dat de haring symbool stond voor de vasten, die geen enkele beperking voor vis oplegde. En Rijnland kende zijn Heringessen, geserveerd met witte bonen; vandaar. Inmiddels is de vasten verdwenen, maar leeft het symbool ervan sterker dan ooit, getuige de vele gelegenheden waar mensen kunnen haringhappen.   

Dankzij dit haringhappen (in Limburg spreekt men van heringebieten) heeft carnaval er als het ware een dag bijgekregen. In Heerlen en Hoensbroek sluit men dan ook pas af door enkele haringen te begraven. Sommige verenigingen grijpen zelfs Halfvasten of Roosjesdag aan voor festiviteiten. Met Halfvasten kan men zich verheugen over het aanstaande Paasfeest, vandaar het Latijnse Laetare, wat 'verheug u' betekent. Men doet dat in Nederland onder meer in Angerlo, Breda, Eijsden en het dorp Zeeland. 

De Platneuzen van Schalkwijk, gemeente Huizen, trekken zich van het hele vasten niets aan: zij houden twee weken voor carnavalszondag hun optocht, om de eerste van Nederland te zijn. De Plaggenhouwers van Grubbenvorst volgen hen op de voet met Gekke Moandaag, twaalf dagen voor carnavalszaterdag. Et cetera.

De kunst is natuurlijk bij al deze gebruiken het carnavalsgevoel te behouden, maar de echte carnavalist lukt dat het hele jaar door. En lukt het een keer niet dan zijn er nog andere carnavalstradities. Volgens een enquête van het Limburgs Dagblad uit 2017 blijft dertig procent van de Limburgers met carnaval gewoon thuis, werkt twaalf procent gewoon door en gaat zes procent op wintersport. Maar liefst 51 procent doet in meer of mindere mate mee.

 

-------------

 

Een overzicht van carnavalsverenigingen op http://carnaval-verenigingen.startpagina.nl  en http://cin.dercksen.info/. Voor carnavalsoptochten: www.cvgkmw.com. Buutreednen en Tonpraten zijn broederlijk verenigd op www.tonpraten.nl. Bijna alle verenigingen hebben een eigen website. Interessant is www.gawstrekkers.nl uit Gevenbricht. In het recente verleden heeft de desbetreffende vereniging al diverse processen rond het door haar beoefende ganstrekken moeten voeren en in 2011 ontstond er zelfs landelijke ophef over, maar het jaar daarop werd het ritueel weer als vanouds voltrokken (andere mediahypes waren aan de orde). 

 

* 8 november 2013. Het kan alleen in Nederland dat als carnavalsdeskundige bij uitstek de neerlandicus Herman Pleij fungeert, een  zoon van een gereformeerde vader uit Het Gooi. Maar voor alle duidelijkheid: Pleij heeft míjn tekst niet eens gelezen! Zo is het onjuist, wat hij vandaag weer op de televisie betoogde, dat carnaval in Nederland na de Middeleeuwen uit de openbaarheid verdween. Ten noorden van de Grote Rivieren gebeurde dat 300 (zegge: driehonderd) jaar en ten zuiden 400 (zegge: vierhonderd) jaar later. Ook vind ik zijn nadruk op de inheemse, heidense oorsprong van het feest gezeur, want fysiek behelsde die oorsprong in ons grondgebied slechts enkele hutjes, bewoond door primitieve analfabeten. En dat de Kerk de term vastelavond schijnheilig in vastenavond heeft veranderd, iets wat je vaker hoort, is veel te leuk om waar te zijn. Pleij blijft bovendien vasthouden aan het idee van een ventielgebruik, terwijl de zelfcensuur van de huidige vierders interessanter is dan hun tijdelijke omkering van de maatschappelijke verhoudingen. Kortom, waarom heb ik zelden Theo Fransen - doctor humoris causa aan de prestigieuze Narrenakademie van Dülken - in de media gehoord en gezien? Inmiddels is Nederland ook een Nationaal Carnavalsmuseum rijk met een verstandige directeur, Rob van de Laar; zie www.carnavalsmuseum.nl      

 

 

 

* 18 januari 2014. In het uitstekende lemma 'Carnival in the Netherlands' op de Engelse Wikipedia ontdekte ik in letterlijke vertaling een hele passage van mij over de rol van het carnaval in de jaren zestig en zeventig ('What actually happened was exactly the opposite of what happened during the Middle Ages: a new morality was tested, not to investigate what is not allowed, but to investigate what is allowed', etc.). Alhoewel ik niet blij ben met dit anonieme plagiaat zeg ik toch: Alaaf! Voor deze visie heb ik in Nederland nimmer openlijke steun ontvangen. P.S. februari 2016: Inmiddels word ik in het lemma openlijk geciteerd, waarvoor dank.   

 

* 7 maart 2014. De Engelse komiek John Cleese maakt een onderscheid tussen inclusieve en exclusieve humor. Ik zou specifieker willen spreken van Wij-humor en Zij-humor. De eerste vorm behelst zelfspot en parodie, de tweede leedvermaak en satire. Een fraai voorbeeld van Wij-humor was de steniging met propjes papier die de Maastrichtse burgemeester Onno Hoes dit jaar van De Tempeleers kreeg. Vijftigplusser Hoes was landelijk in opspraak geraakt vanwege buitenechtelijk geflikfooi, zowel reëel als virtueel, met toyboys. Een hetero burgemeester met een vergelijkbaar verhaal was door heel feministisch Nederland aan het kruis genageld als vieze oude man die zijn status misbruikte om jonge mensen te bepotelen in plaats van bescherming te bieden - weg met zo'n prul! Omdat niemand als homohater te boek wilde komen staan, werd Hoes echter gespaard. Het feit dat hij getrouwd is met de nationale roddelkoning Albert Verlinde fungeerde daarbij zeker als stok achter de deur. Uit angst voor benepenheid helde de publieke verontwaardiging zelfs over naar de andere kant: de media die over Hoes berichtten hadden het gedaan. Wellicht hierom kreeg de symbolische steniging een schizofrene twist. Het bestraffende motto ervan gold namelijk niet Hoes maar degenen die eraan deelnamen: 'Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen'. Hoes moest om de propjesregen lachen, ofschoon gegeneerd, want hij weet natuurlijk dat de enige rechtvaardiging van een benoemde burgemeester diens neutraliteit is, wat ook inhoudt: niet te vulgair, alsjeblieft. Sterk eigenlijk: carnaval fungeerde in dit geval niet als omkering van de werkelijkheid maar als demping ervan, als omkering van de omkering.

 

 

 

* 7 november 2014. Grappig: de Brabantse Carnaval Federatie, onder voorzitterschap van Rob van de Laar, heeft een voorstel afgewezen om haar eigen erfgoed op de Unesco-lijst voor Immaterieel Erfgoed te plaatsen. De motivatie ertoe is van minder belang dan de daad zelf. Ja, ik ken de Brabantse dwarsheid, onder een schijn van gemoedelijkheid, die niet zelden tegen het eigenbelang indruist. 

 

* december 2014. Hoes wederom betrapt en nu fataal: hij treedt binnen een half jaar af. Hij had dus niets begrepen van de vorige affaire. Ter verontschuldiging van hem mag gelden dat het publieke debat over zijn strapatzen ook niet duidelijk is geweest. Dat ging steeds over afgeleide kwesties als zijn recht op privacy, de brutale aantasting daarvan door bepaalde journalisten, verkapte homohaat en kleinhartig burgermansfatsoen. Het werkelijke issue was echter: een benoemde burgemeester wordt geacht het democratisch proces in een gemeente te faciliteren en dient daartoe een zeker decorum te handhaven. Verbeeld je, als Hoes niet zogenaamd vrijwilig was afgetreden, zou in de Maastrichtse Raad ook het 'pijpmondje' van zijn toyboy ter sprake zijn gebracht. 

 

 

 

* februari 2016. De Brabantse Carnaval Federatie komt met een flyer over fatsoensregels tijdens carnaval, bestemd voor toeristen en 'vluchtelingen', - want de aanrandingen in Keulen tijdens Oud en Nieuw leverden wel degelijk het motief tot deze actie. Belangrijkste les: het is niet de bedoeling om ongevraagd aan vrouwen te zitten. Voorzitter Rob van de Laar liet bij de presentatie echter tevens weten dat het in 's-Hertogenbosch niet gebruikelijk is met Alaaf te groeten en in Maastricht in een boerenkiel rond te lopen. Waarvan acte. De flyer bevestigt de ontwikkeling van carnaval als feest van de omgekeerde wereld naar een verkleed festival, dus een georganiseerd evenement. Tot dezelfde conclusie komt Theo Fransen in zijn recente overzichtswerk: Hét Carnavalsboek, van lentefeest tot festival (2014). Op andere festivals heeft het nog wel voor dat ook kinderen en senioren eraan deelnemen en dat de animatie totaler is. 

PS: de fine-tuning gaat nog steeds door: in 2019 pleitte de SP-fractie in de Provinciale Staten van Brabant voor een carnavalsinburgeringscursus voor 'Bovensloters'. Het argument: Bovensloters begrijpen niets van een polonaise en reageren geagiteerd als ze in de mêlée een duw of een glas bier over zich heen krijgen. Ook zijn ze soms gewelddadig tegen hulpverleners en zorgen ze voor te veel drukte in de binnensteden.  

 

 

 

* februari 2017. Dit jaar was een masker van Trump wel veelvuldig aanwezig in Nederlandse optochten, maar hij wekt in Europa alom weerzin, dus dat is nogal makkelijk. Geert Wilders, die radicalere standpunten huldigt dan Trump, wordt daarentegen ontzien, behalve bij onze Oosterburen:

 

 

 

wilders

Düsseldorf Carnaval 2017 (inshare0)

Hoe het toegaat in het Duitse carnaval: http://www.dailymail.co.uk/news/article-3437253/Cologne-sex-attackers-Angela-Merkel-Donald-Trump-ISIS-mocked-carnival-floats-German-festival-targets-migrant-crisis.html   

* BREAKING: in 2019 geschiedt het ganstrekken in Grevenbicht voor het eerst bij een kunstgans. Om een goed gelijkend exemplaar met de juiste weerstand te verkrijgen is twee jaar werk nodig geweest, maar de mentale massage zal langer hebben geduurd. De gang van zaken bevat trouwens een belangrijke les voor het Zwarte Piet-debat. Rond 2010 was er in de media veel ophef over, toen verslapte aandacht. In die luwte kreeg ruimdenkheid pas een kans en konden verklaarde aanhangers van de dode gans een draai maken.  

 


terug naar boven