U en non-U

 

U en non-U

 

Vanuit Brabant kende ik het fenomeen niet dat de elite aparte woorden bezigde om zich van het gewone volk te onderscheiden - het hele fenomeen van bekakt praten bestond er niet. Omwille van een boek over de cultuur van industriële bourgeoisie heb ik een lijstje gemaakt van zulke woorden. Mijn bronnen hiervoor waren G.L. van Lennep, Agnies Pauw van Wieldrecht (!), Oscar van den Boogaard e.a. 

Om niet in het Jort Kelder-syndroom te vervallen - gekscherend doen over elitair gedrag maar dat wel steeds als maatstaf nemen - zal ik eerst melden wat de meeste mensen zeggen en dan wat de oude elite zegt; ik keer het U en non-U (upperclass en non-upperclass, bekend sinds Nancy Mitford erover schreef) dus om:  

 

zwaaien - wuiven

naakt - bloot

toilet - wc, double you, loo, plee (garderobe in formele setting).

bagage - koffers, boeltje 

boeket - bos bloemen

pilsje - biertje (Delftse corpsleden zeggen wel 'pilsje')

gezin - familie

koelkast - ijskast

bruiloft - huwelijk

met vakantie - op vakantie

verkering - omgang

verloving - engagement

woning - huis

bestek - lepels en vorken, evt. couvert

wagen - auto 

dineren, maaltijd - eten

transpireren - zweten

nerveus - zenuwachtig

krant - courant (en de NRC)

trottoir - stoep

mogen - willen

stropdas - das

sweater - trui

japon - jurk

duster - kamerjas

pantalon - broek

kostuum - pak

colbert - jasje

mantel - jas

nylons - kousen

slipje, directoire - onderbroek

ondergoed - dessous

pantoffels - sloffen

omkleden - verkleden

kapsel - haar

gelijk - meteen

enkel - alleen

snoep - lekkers

bonbon - chocolaadje

buikpijn - maagpijn 

snee kaas - plak kaas

schik - plezier

humoristisch - amusant

venster - raam

heet - warm

confituur - jam

kleed - tapijt

ledikant - bed

juwelen - sieraden, bijoux

geschenk - cadeau

fauteuil - stoel

meubilair, meubelen - meubels

dressoir - buffet

bank - canapé

bankstel - bank

cv - verwarming

tv - televisie

vaatdoek - theedoek

kleding - kleren

fooi - douceurtje

kwaad - boos

'Graag gedaan' - 'Geen dank'

billen, bips, achterwerk - derrière, zitvlak

buste, borsten - boezem, gemoed

eng - griezelig

frisdrank - iets zonder alcohol

puinhoop - chaos

met name - vooral

kleuter - klein kind

jeuk - kriebel 

zeer - pijn

snel - vlug

braken, kotsen, overgeven  - spugen

'welterusten' - 'slaap lekker'

op bed - in bed

misselijk - onpasselijk

sorry, neem me niet kwalijk - pardon, het spijt me

douchen - een douche nemen

pinda - apenootje

sperziebonen - princessebonen 

koekje - biskwietje 

bejaard - oud 

parfum - luchtje

momenteel - nu 

aankopen - achats

visite - bezoek

beslommeringen - besognes

wezen - zijn

horloge - klokje

fruit - vruchten

salade - sla

huiskamer/woonkamer - zitkamer/de salon

morsen - knoeien

ansichtkaart - briefkaart

stuk - kapot

opwinding - agitatie

hinderen - dérangeren

chique, chic - netjes

leuk - aardig ('gezellig', volgens Ileen Montijn)

snoepje - lekkers

gebakje - taartje

toetje - dessert

'smakelijk eten' zeggen - niets zeggen

trek - honger

lusten - houden van, zin in

smullen - lekker vinden

zin (stemming) - humeur

lijf - lichaam

wagen - auto

autorijden - chaufferen 

vliegtuig - vliegmachine

in de war - getroubleerd

met opzet - expres

zaak - winkel, kantoor

zus - zuster, zusje

notúlen - nótulen

normalíter - normáliter

catalógus - catálogus

 

 

De vraag is: zit er systeem in deze onzin? Je ziet al bij de eerste blik dat de oude elite zich liever door Frankrijk dan door Engeland liet beïnvloeden, getuige de voorkeur voor bijoux boven juwelen. Deze neiging is trouwens ook herkenbaar in de uitspraak van Franse leenwoorden, die ik niet in het rijtje vermeld. Men prefereert 'restauran' boven restaurant, 'cachéh' boven cachet, 'injhenieur' boven ingenieur, 'vila' boven villa, 'compromie' boven compromis en 'rejhie' boven regie (maar magie blijft 'magie'). De oude elite is in deze neiging allesbehalve consequent, want zij spreekt van notoor, illusoor en emancipatoor, wat geen Fransman doet. Vlamingen spreken zelfs van 'enerchie', met de harde gee die ze normaal niet hebben. Dit zal het resultaat zijn van een bewust beleid om Franse woorden te ontfransen (zoals in het rare 'dos-sier'). 

Zeker weet ik het niet, maar ik vermoed dat in Nederland ook nog een erfenis bestaat van het komische Franderlands dat hoge kringen in de Pruikentijd bezigden. De Nederlandse adel hield, aldus jonkvrouw Agnies Pauw van Wieldrecht in Het dialect van de adel, zelfs tot WO I een geheel eigen sociolect aan, le Hagois. Het Franderlands heeft volgens haar unieke mengwoorden opgeleverd als vrijage, strijkage en flux de bouche. Zelf meen ik de invloed hiervan nog te beluisteren bij Wim Sonneveld, zoon van een Utrechts kruidenier die zijn leven lang zocht naar een natuurlijke chic (en op het katholicisme uitkwam). In Het tuinpad van mijn vader klinkt melancholiek bij hem als 'melankoliek', wat bij een Fransman 'melangholique' zou worden. 

Overigens moet voor sommige leden van de oude elite in een later stadium ook Engeland richtinggevend zijn geworden, getuige hun aangezette dictie bij woorden als golf (ghollef) en bridge (boeridge). Een kwestie van culturele vorming lijkt me de voorkeur voor het Italiaanse 'spaghetti' in plaats van het Hollandse 'spagetti' en catálogus in plaats van catalògus.      

Nadere beschouwing van het lijstje leert je andere eigenaardigheden te begrijpen. Dat lieden van stand huwelijk in plaats van bruiloft zeggen, komt doordat zij van oudsher niet een bruiloft (= bruidloop, de gang die de bruid naar haar nieuwe huis maakt) hielden. Zulke lieden verblijven ook niet in een huis- of woonkamer, maar wisselen af tussen hun zaal, hun zitkamer of salon, hun bibliotheek en hun serre. Tevens zullen zij het concept familie, waaraan zij hun status danken, hoger aanslaan dan de nucleaire vorm ervan, het gezin. En, terzijde, natuurlijk bezitten zij geen enkele neiging tot serviliteit, zoals weerklinkt in het huidige televisiecliché: 'Graag gedaan'.

Verder overheersen pudeur en terughoudendheid. De tegenstelling wuiven/zwaaien verheldert in dit opzicht veel. Wuiven is minder uitbundig dan zwaaien en gebeurt met een zwenkende hand op borsthoogte, niet met een arm die boven de schouders uitsteekt. Het Engelse koningshuis groet nog steeds zo, het Nederlandse niet; dat biedt bij de dames zelfs een blik op geschoren okselholtes. Je vraagt je af wat onze oude elite daarvan vindt.

Insgelijks laten andere voorkeuren zich verklaren. Warm is minder warm dan heet, boos is minder boos dan kwaad, griezelig is minder griezelig dan eng en bloot is minder bloot dan naakt (al prefereren kunstliefhebbers 'naakt' boven bloot). Wie spuugt, braakt niet, laat staan dat hij kotst. En wie knoeit komt niet zelf onder te zitten maar wie morst wel. Knoeien is sowieso een actieve bezigheid, je kunt expres op de jurk van je tafeldame knoeien. Morsen daarentegen is lijdelijk, iets voor stumpers. 

Subtiel zit de tegenstelling 'aardig' en 'leuk' in elkaar, waarbij men moet weten dat het laatste woord pas sinds het begin van de twintigste eeuw algemeen opgeld doet. Het verschil tussen beide is miniem en toch veelzeggend: iets kan op zichzelf aardig zijn, maar iets wat leuk wordt gevonden heeft al een emotie bij de spreker teweeggebracht. Hoogstaande lieden beten nog liever hun tong af dan zoiets toe te geven. Volgens Ileen Montijn was 'gezellig' een uitwijkmogelijkheid, maar liever onthield men zich van  onthullend commentaar. Wanneer iemand niest reageren zij ook niet met: 'Gezondheid'of 'Proost'.  

Deze pudeur en terughoudendheid lijken mij al met al erg Nederlands. Engelse  aristocraten, gelet op de voorbeelden die Monty Python ons voorschotelt, munten juist uit in exclamaties als fabulous, jolly en adorable, ook voor zaken waarvan gewone mensen nauwelijks onder de indruk raken, - en zijzelf vermoedelijk slechts quasi, om zich aldus te onderscheiden. Het Nederlandse U-vocabulaire is zoals de sprekers ervan: vooral calvinistisch. Daarom komt het sterk overeen met dat van nette protestanten.

Wat de oude elite wel uniek maakt is dat zij rond 1900 de klok voor zichzelf lijkt te hebben stilgezet. De opkomst van het fabrieksmatige biskwietje nam zij nog net mee en ook de start van de auto-industrie bezag zij met voldoening, al hield zij het op de Franse uitspraak voor auto (oto - maar een automaat werd nooit otomaat). Andere nieuwe woorden werden niet meer overgenomen, zelfs als het totaal nieuwe producten betrof. Pils uit Pilzen en gevulde bonbons drongen in Nederland net voor of na de vorige eeuwwisseling door. De oude elite volhardde in traditionele aanduidingen, wat in het geval van 'chocolaadje' wel een zeer schamele aanduiding oplevert. Of vergissen mijn informanten zich met pralines? Volgens het boekje Oud geld van Yvo van Regteren Altena e.a. kunnen bonbons wel door de beugel. 

Gewenning speelde bij deze voorkeur zeker een rol. Als iemand van oudsher een 'klokje' in zijn vestzak heeft zitten, dan zal hij die term makkelijk overdragen naar het moderne polshorloge dat frontsoldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog gingen dragen. Als iemand eerst een ijskast bezit, dat wil zeggen: een kast met een heuse staaf ijs erin, dan zal hij die term algauw handhaven wanneer de elektrische koelkast haar intrede doet. Hetzelfde geldt voor stoep en trottoir: veel huizen bezaten van oudsher een eigen stoep; toen er in de 19de eeuw stratenlange trottoirs werden aangelegd vond de elite het niet nodig daarvoor een Frans woord te gaan bezigen. Idem dito de kwestie wc of toilet - de eerste toiletten die in huizen verschenen heetten nu eenmaal wc's (waterclosets). En historisch gezien genoten mensen eerder van een verwarming dan van een cv. 

Maar omgekeerd snobisme deed zich ook voor. Het generieke woord gebakje gold volgens taalkundigen van het Meertensinstituut in de achttiende eeuw als deftig. Taart was de traditionele aanduiding, die van hoog tot laag werd gebruikt. Toen bakkers minitaartjes als moorkoppen en tompoucen gingen aanbieden, kreeg gebakje een specifieke betekenis, maar voorname lieden hadden daar geen boodschap aan. Het bleef voor hen taart, net als voor de meeste mensen.

Woorden die winkeliers ter promotie van hun artikelen aan het Engels en het Frans ontleenden, tot aan fruit en chique toe, werden sowieso afgewezen. Eigen kak was oké; die van middenstanders niet. De schrijfster Ileen Montijn, zelf van notabele komaf, zegt dat 'vooral pogingen om het goed te doen' genadeloos werden afgestraft. Maar ik vermoed dat het tevens verwaande onwil is geweest om dezelfde termen als winkeliers te gebruiken, zoals ook theedrinken met een geheven pink, ooit ontstaan om al te brede theekopjes tegenwicht te bieden, gemaniereerd werd gevonden zodra sociale klimmers dat gingen nadoen. In elk geval uit onwil zijn dameskousen bij aristocats nooit nylons geworden, een televisie nooit een tv en een vliegmachine nooit een vliegtuig, hoewel vliegtuig veel mooier klinkt. En ronduit beter dan 'mes en vork' is de aanduiding 'bestek', waartoe ook lepels behoren. Maar nee! 

Intussen valt in dit fenomeen een aanvulling op de distinctietheorie van Bourdieu te signaleren. Bourdieu gaat ervan uit dat de elite steeds de actor bij distinctie is. De actor was hier echter de middenstand die in de geest van de elite dacht te handelen maar door haar werd afgestraft. Kennelijk bestaat er dus ook iets als passieve distinctiedrang, die niet eens als zodanig hoeft te beginnen, want om een vergelijking te trekken: vandaag zijn er nogal wat mensen die de smartphone aan zich voorbij laten gaan zonder daarmee een statement te willen maken. 

Passieve distinctiedrang spreekt eerder uit de gewoonte van sommige rijken om in afgetrapte auto's te blijven rondrijden, een soort conspicious non-consumption om Thorstein Veblen te parafreseren. Ileen Montijn noemt dit 'shabby chic'. Ooit was dit een grappige onderscheidingsstrategie maar sinds zowat iedereen zich shabby kleedt, is zij nauwelijks meer effectief, dunkt me. Ik vermoed overigens dat de aversie van de elite tegen nieuwe woorden niet zozeer gericht was tegen industriëlen alswel tegen winkeliers, speciaal uit de kledingbranche, die ook de eerste winkeliers zijn geweest die naar villawijken konden verhuizen (na hen kwamen de slagers). Door simpelweg al hun reclametermen te negeren, behield de oude elite automatisch een uitgebreide collectie valkuilen voor upstarts. 

Verbazen blijft het spraakgebruik van de oude elite desondanks wel. Volgens G.L. van Lennep was eenvoud de crux ervan. Dat lijkt inderdaad te spelen bij de voorkeur voor honger boven het bescheidener 'trek', waarvan het mij niet zou verbazen als het uit de gristelijke hoek stamt. Toch zit het anders in elkaar. Woorden als agitatie, besognes, canapé en dérangeren zijn heus niet eenvoudig. Een barones vroeg mij eens of ik al vue had gehad op de prijzentafel van het bridgetoernooi waaraan zij en ik deelnamen. Nee, ik had er slechts naar gekeken. En als het om eenvoud gaat: het werkwoord douchen is eenvoudiger dan de omschrijving 'een douche nemen'. Het werkwoord zal alleen later zijn ontstaan; zoiets heet levende taal en iemand stelt zich daar voor open of niet.

Tegelijkertijd leert het lijstje dat de wens 'welterusten' als ongepast werd beschouwd; in plaats daarvan zei men: 'goedenacht' of 'slaap lekker'. Maar 'lekker', is dat niet een beetje te direct? Wie weleens aristocraten heeft ontmoet, weet dat zij over lichaamsfuncties inderdaad openlijk kunnen praten. Zelfs het woord pissen is niet ongebruikelijk, al komt dat oorspronkelijk van het Franse pisser, waarop het befaamde pipi (en het Engelse pee) is gebaseerd. Pissen is pas ordinair geworden toen Jan met de Pet dat van nette mensen overnam, behalve voor de oude elite, die daarmee nette mensen te kakken kon zetten - een jojotruc, lijkt het wel. Als het aan jkvr. Agnies Pauw van Wieldrecht ligt, behoort deze losbandigheid wel tot het verleden. Zij heeft het over plasje doen in plaats van 'plassen'. Ook andere eufemismen passeren bij haar de revue, zoals het handenwassen en het neuspoederen voor een aangekondigd wc-bezoek, kortom, het benepen wereldje van Amy Groskamp - ten Have.   

Nog ingewikkelder zit het met het afkeurende begrip burgerlijk. Agnies Pauw schaart dat onder de rubriek Streng afgekeurd, net als een reeks andere woorden die aan stand refereren: beschaafd, ordinair, plebs etc. Een eerbetoon aan de burgerlijke oorsprong van ons land lijkt me dit niet, want de adel kende naast zichzelf eigenlijk maar één andere categorie: gewoon volk. De Haagse fine fleur in de romans van Couperus daarentegen schermde voordturend met het begrip burgerlijk, en dat is ook wel logisch, want zij had met indringers van onderop te maken. Pas sinds 1950 mocht de adel voorzichtig spreken van 'bú' of 'bie', aldus Agnies Pauw, waaruit andermaal blijkt dat de adel langzamerhand bij het normale leven ging horen. Overigens had ik zelf het woord burgerlijk nimmer willen missen, want ook aristocraten zijn het dikwijls, en zelfs kleinburgerlijk. 

Taalkundige nivellering werd de overheersende trend. Zo veroverde 'leuk' eveneens een plekje binnen het adelsdialect, en wel sinds 1935, voegt Agnies Pauw er schattig aan toe (hoewel zij 'schattig' nog steeds afkeurt). Ook zal de oude elite mettertijd wel ontdekt hebben dat niet iedereen in een huis woont, dat het begrip venster meer omvat dan een raam en dat een tapijt meestal gefixeerd op een vloer ligt en een kleed los, bijvoorbeeld óp het tapijt.

Andere termen daarentegen hebben als middel tot ontmaskering glorieus de tand des tijds doorstaan. Sterker nog, zij zijn juist over de industriële bourgeoisie verspreid geraakt, ook weer om lieden met minder Bildung te attraperen. Deze groepering was aanvankelijk zuivere nouveau riche, zoals de adel en het patriciaat dat op hun beurt eens waren. Maar na twee, drie generaties had zij voor zichzelf een categorische naam bedacht: Ons Soort Mensen ('OSM'), iets wat vroegere elites nooit nodig hebben gehad omdat zij uitsluitend onder elkaar verkeerden. Na weer twee, drie generaties begon niettemin een versmelting van de bourgeoisie met de aristocratie, al zal de laatste nooit van O.S.M. spreken.

Volgens mij is het Gert-Jan Dröge geweest die in de jaren negentig voor deze nieuwe  gezamenlijkheid de term Oud Geld heeft geïntroduceerd, oorspronkelijk een Amerikaanse notie, denk ik, daar Amerikanen bij gebrek aan een inheemse adel voornamelijk op basis van welstand selecteren. Het Nederlandse Oud Geld zal beslist hebben moeten wennen aan die term, want geld bezat het vaak niet, wel status. En die was meestal verkregen door maatschappelijke verdienste in plaats van poen. Er klinkt daarom armzaligheid in deze kwalificatie door. 

Tegenover Oud Geld kwam uiteraard te staan: Nieuw Geld. Tussen beide categorieën bivakkeren inmiddels lieden van allerlei slag die dolgraag bij Oud Geld geschaard zouden willen worden en tegelijk het geld ontberen om voor nouveaux riche door te gaan. Volgens mij zijn dit degenen die nu spreken van 'OSM'. Op feestjes in Het Gooi heb ik regelmatig beluisterd hoe zij, vooral jonge moeders, elkaar rijtjes voorhielden van wat U en Non-U was, inclusief gespeelde huiver bij 'kostuum' en 'transpireren'.  

Ik moet zeggen, er gaat ook iets infecterends van deze woordenschat uit. De grootste sufferd kan zich heel wat wanen door zich ermee te tooien. Wat mijzelf betreft, mijn eigen ouders waren te oud om nog allerlei neologismen van middenstanders over te nemen, als ze daartoe al behoefte hadden gevoeld, want voordat 'pantoffels' in zwang kwamen, droegen ze geen sloffen meer. Ook belangrijk: onze buren bezaten sinds tijden een ijskast, en mijn ouders verlangden naar zo'n zelfde apparaat. Voor taalgevoeligen ligt ijskast trouwens meer voor de hand, want plannen liggen in een ijskast, niet in een koelkast. En verder weet ik dat 'klasse' van alle standen is; iemand die anderen op taalgebruik beoordeelt, bezit die kwaliteit niet.

Toch wil ik me niet heiliger voordoen dan ik ben. Het woord toilet krijg ik niet over mijn lippen; misschien heb ik teveel Franse romannetjes gelezen waarin dat staat voor garderobe, -  een woord dat ook als verkapte aanduiding dient voor een wc in hotels en theaters; minstens even erg. Verder is er zoiets als algemene ontwikkeling. Van iemand die golfen uitspreekt als golven (van de zee) stel ik verbaasd vast: Gôh, jij kent zelfs geen mensen die mensen kennen die tot de oudere golfers behoorden. Ook 'spagetti' en 'restaurant' met een duidelijke 't' aan het eind vind ik nogal provinciaals klinken, al zal ik daarin niemand corrigeren. Dat doe ik wel en heel spontaan bij catalògus, want zo heb ik het niet op school geleerd en schoollessen zijn blijkbaar heiliger dan lessen uit het gewone leven.

Voor het overige geldt: standsbesef deugt niet, maar de ontkenning ervan evenmin. We hebben het dan over snobisme dat zowel in opwaartse als neerwaartse richting voorkomt. Snobisme maakt mensen ongeloofwaardig. Waarom gebruikt meubelontwerper Jan des Bouvrie nog steeds het moeizame 'meubelen' - dat heeft toch niets met zijn woordblindheid te maken? En de schrijver Martin Bril, die gesjochtenheid als handelsmerk voerde, schreef ooit over de 'pantalon' van Charlie Watts, de drummer van de Rolling Stones. Ontzettend jammer! 

Steeds vaker herken ik ook de kriegeligheid die de oude elite bij nieuwigheden moet hebben bevangen, zeker wanneer duidelijk wordt dat mensen als ik niet langer de toon zetten. Ik schat vanaf 1995 dat Het Acht Uur-journaal eindigde met 'prettige avond' in plaats van 'goedenavond'. Ik vond dat nogal populair en opdringerig, maar alla. Rond 2010 begon Sacha de Boer ons een 'fijne avond' toe te wensen. Een fijne avond - mijn gefluisterde reactie is steevast: 'Bemoei je met jezelf, mens.' 

 

----------

* Wie zich wil voegen naar het upperclass-vocabulaire dient te bedenken dat er vrij veel nette woorden zijn die men alleen tegen de dokter gebruikt, terwijl intimi juist de platste varianten daarvan te horen krijgen. Ook mimiek kan iemands bescheiden komaf onthullen. Knipoogjes geven bijvoorbeeld, tenzij dat ironisch gebeurt. Of geluidloos naar anderen lachen met een scheefgetrokken onderkaak. En als je jezelf van zulke ongerechtigheden hebt gezuiverd, kan het altijd nog zijn dat je een moeder hebt die als een Edith Bunker door het huis draaft. Daarom luidt het belangrijkste advies dat ik kan geven: Heb meelij.

* In haar indrukwekkende boek Hoog geboren (2012) betoogt Ileen Montijn dat de aanspreekvormen 'pappie' en 'mammie' een nobele oorsprong hebben. Voor 'papa' en 'mama' vermoedde ik dat, want dat zijn Franse leenwoorden, waar de adel tuk op was. Volgens www.delpher.nl blijken zij al in 1828 aan hun opgang te zijn begonnen. Ik dacht echter dat de vervoegingen 'pappie' en 'mammie' typisch waren voor de bourgeoisie, die als eerste kinderkamers in haar villa's liet aanleggen en veel ontvankelijker dan de adel was voor de lokroep van de Eeuw van het Kind. Maar de schrijfster overtuigt: 'pappie' en 'mammie' vormden een publieke demonstratie van intimiteit die anderen buitensloot: 'Wie zo spreekt, toont zichzelf met aristocratisch zelfvertrouwen als het middelpunt van de wereld.'

Montijn meldt voorts dat koosnamen, niet te verwarren met bijnamen, eveneens des adels waren. Inderdaad, zelfs het hele gebruik van voornamen is afkomstig uit die hoek. Immers, een graaf moet een voornaam hebben, anders weet je niet om welke graaf het gaat. 'Sir First Name' geldt in Engeland van oudsher als toegestaan eerbetoon ('You may call me sir Francis'). Bij ons hebben vooral industriëlen aan de populariteit van voornamen bijgedragen. In familiebedrijven bestonden reeksen Fritsen en Pieten, met 'meneer' ervoor. Toch bleven ook onder de bourgeoisie voornamen lang ongebruikelijk; men bestond voor de buitenwacht als achternaam, als lid van een bepaalde familie. Het zou ondenkbaar zijn geweest, zoals in de jaren zeventig usance werd, dat mensen zich louter met hun voornaam voorstellen, een nogal bête gewoonte trouwens, want dat maakt hen verder ontraceerbaar. ('Ken jij Karel?' 'Karel, wie?')

Een mooie illustratie van de oude opvatting levert G.L. van Lennep in Fatsoen (1988). Wanneer het voorval speelde blijft onduidelijk, maar na de oorlog, dunkt me. Een neef van hem biljartte al twintig jaar op een herensociëteit met een medelid en opperde toen elkaar voortaan te tutoyeren. De keer daarop zei die man tegen die neef: 'Frans, zullen we gaan biljarten'. Maar dat was absoluut de bedoeling niet. Het moest zijn: je en jij en 'Van Lennep'. In dezelfde trant opende de schrijver en journalist H.J. A. Hofland (Bemande essays, 2011) brieven aan zijn vriend Willem Frederik Hermans met 'Beste Hermans'. Jongeren zullen dit afstandelijk vinden, maar dat was het niet, het was bonhomie, vertrouwelijkheid zonder al te persoonlijke gesprekken. Op kostschool gebruikten wij onderling ook graag achternamen, net als soldaten dat deden en collega's op kantoor.           

 

Uit mijn eigen Brabantse jeugd kan ik het volgende melden. Wij zeiden thuis niet zozeer 'papa' en 'mama' alswel 'pap' en 'mam', in een vrijmoedige bui afgekort tot 'pa' en 'ma', al stelden mijn ouders dit laatste minder op prijs. Nu kwamen beiden uit het verlichte Rotterdam. Wij hoefden hen zelfs niet met 'u' aan te spreken, wat toen uitzonderlijk was, want in de Betuwe heb ik nog leeftijdgenoten van mij ontmoet die hun kinderen 'u' lieten zeggen. Maar 'pappie' en 'mammie' vonden wij aanstellerig; iets minder erg dan 'paps' en 'mams', dat volgens mij een kneuterige protestantse oorsprong heeft. Een Helmonds vriendje van mij sprak voortdurend over zijn pappie en zijn mammie, en die had op zijn slaapkamer twee washandjes naast zijn wastafel hangen, voor boven en onder, alhoewel zijn familie pas een jaar of tien een fabriek dreef! De rest van de stad sprak veelal oudmodisch van 'vader' en 'moeder'. En nog sterker: zelfs die vader en moeder zeiden dat tegen elkaar.

Wat betreft de koosnamen, die waren in mijn jeugd volstrekt ongebruikelijk, net als 'lieve schat' of de zogenaamde Brabantse drieklapper. Anderzijds waren bijnamen als aanspreekvorm ook definitief passé, zeker de beledigende van een generatie eerder. Toch werd je behalve door familie en vrienden niet vaak met je voornaam aangesproken; voor mijn onderwijzers heette ik kortweg: 'De Jager'. Zes jaar oud was ik, mijn voeten bungelden boven de vloer wanneer ik in de bank zat, en als ik voor het bord moest verschijnen, riepen zij: 'De Jager, hier!' Ongetwijfeld was dit een ouderwetse en zuidelijke manier van doen. Over Limburg in de jaren twintig van de vorige eeuw meldt Toon Hermans in zijn Levensboek hetzelfde, maar in De gelukkige klas van Theo Thijssen uit 1926 werden Amsterdamse leerlingen al wel bij hun voornaam genoemd, al was dat toen een pedagogisch issue, dus vrij nieuw.    

* Dhr J. de S. te H. meldde mij dat 'inchenieur' en 'rechie' typisch Brabants zijn, overeenkomstig de Vlaamse gewoonte om Franse leenwoorden te vernederlandsen. Dat zou betekenen dat Brabanders inmiddels een grote invloed op onze taal hebben, want je kunt die uitspraak tegenwoordig in het hele land beluisteren. Ik wist wèl dat Brabanders consequent spreken van 'koninchin' i.p.v. koningin. Heel vreemd; kunnen zij een keer een woord met een zachte gee uitspreken, doen zij het niet. Een hypercorrectie? Het is jammer dat neerlandici zo weinig over dit soort zaken publiceren.

* Nog een raadsel: illusoor vind ik lastig, maar ik zeg wel notoor en emancipatoor. Toch lees en lispel ik die woorden als notoir en emancipatoir. Betekent dit dat praten en lezen in gescheiden hersendelen plaatsvinden, die elk over een eigen woordenschat beschikken, of fluistert een Amy Groskamp-ten Have mij telkens op het laatste moment in hoe ik die woorden dien uit te spreken? 

* Anno 2012 doemt een nieuwe tegenstelling op: afwasmachine/vaatwasser. Het laatste, meest recente woord is misschien iets te plastisch, maar wel duidelijker en als lettercombinatie fraaier. Snobs, heb ik gemerkt, praten al frank en vrij over vaatwasser, anti-snob snobs zullen zich nog decennia bepalen tot afwasmachine. 

 

 

Kring van Vrije Antropologen, november 2011 e.p. www.kva.nl


terug naar boven