In de negentiende eeuw is een discussie gevoerd tussen christenen en joden over de herkomst van Luilak. Christelijke geleerden stelden dat die was gelegen in het Joodse Leilachfeest, het feest der eerstelingen, aan de vooravond waarvan offers aan Jahweh worden gebracht. Joodse geleerden daarentegen beweerden dat de christelijke eredienst rond Pinksteren, waarbij de luidruchtige uitstorting van de H. Geest wordt gevierd, de bron moest zijn.
Kortom, men gaf elkaar de schuld. Niemand wilde verantwoordelijkheid nemen voor de wandaden die tijdens Luilak werden gepleegd. Welnu, het feit dat de oorsprong niet ondubbelzinnig valt aan te geven, zegt genoeg. Feesten als Luilak zijn heel algemeen. Tot in de eerste helft van de vorige eeuw bestonden er in Nederland diverse uitvoeringen van.
Een Luie Frans, schrikbeeld van generaties opvoeders. Uit: Een nieuw aardig prentenboek, W.P. Razoux, 1899. www.dbnl.org
Vroeg opstaan was in Noord-Limburg geboden op de kortste dag van het jaar, 21 december: langslapers werden naar de heilige vernoemd die dan in de katholieke kerk wordt herdacht, de apostel Thomas.
De jongen die in Brabant op Oudjaar, gewijd aan Sint Silvester, als laatste op school kwam, heette Paus Silvester en moest trakteren. In het Hoge Land van Groningen werd de luilak van Goede Vrijdag voor 'poaskai' (paasei) uitgescholden. In Rodeschool kreeg op diezelfde dag het 'aaskejong' van zijn medeleerlingen een zak met as op zijn rug gebonden, waarop met stokken werd geslagen. En in Loppersum, Gelderland, werd de luilak op een plank rondgedragen en een serenade van ketelmuziek gebracht.
Op 1 mei waren in het Overijsselse Genemuiden in alle vroegte horden jongens op zoek naar Luie Mottes, luie varkens. In het Friese Makkum was de 'pinksterbloem' op de ochtend voor Pinksteren de beklaagde. En op Pinkstermaandag was in Drenthe de koejongen die als hekkensluiter in de wei verscheen de 'nustkook', de treuzelaar; hij werd met brandnetels en bremtakken gemept.
Van deze langslapers is alleen de Luie Motte in Genemuiden overgebleven. Dat is te zeggen: het feest heeft zijn plaats binnen de lokale folklore gekregen. Jaarlijks op 1 mei worden vier of vijf kleuters door iets oudere kinderen op versierde ladders gezet - als lichtere stand in fungeert soms een pop - en naar het huis van de burgemeester gedragen. De Stichting Vrienden van Oud-Genemuiden zorgt voor de prijzen.
Het dauwtrappen op Hemelvaartsdag, de zoete tegenhanger van Luilak. Uit: Kooker en tas Almanach voor het jaar 1777. (Atlas van Stolk)
Luilak daarentegen overleefde wel en misschien is dat veroorzaakt door de vriendelijke variant die eraan vooraf ging: het dauwtrappen op Hemelvaartsdag, tien dagen voor Pinksteren. Hemelvaartsdag prijkt al sinds het Concilie van Elvira in het jaar 310 op de liturgische kalender en is tot op heden een vrije dag in grote delen van het Europese vasteland - hoewel het de meest religieuze dag van alle feestdagen is. Jezus zou op die dag ten hemel zijn gevaren, wat van niet-christenen veel voorstellings- en inlevingsvermogen vergt. In alle vroegte dauwtrappen in de vrije natuur - men spreek ook wel van dauwtreden of hemelvaren - werd de wereldlijke uiting ervan, en dan liefst op blote voeten vanwege de heilzame uitwerking. Vrouwen wasten hun gezicht wel met dauw.
Volgens Ter Gouw in De Volksvermaken kwam dit gebruik al in de Middeleeuwen voor en handhaafde het zich na de Reformatie. Weliswaar was het de bedoeling om terug te keren vóór de dienst en mis van negen uur, maar tot die tijd vermaakten volwassenen en kinderen zich buiten de stadspoorten en masse met drank, vrijage en kattenkwaad. Het belangrijkste was: dauwtrappen geschiedde op vrijwillige basis. Langslapers misten een hoop als zij dit festijn aan hun neus voorbij lieten gaan.
Een rottend zwijn aan de deur van de voorlezer van kerk op Vlooijenburg, 1819. Anoniem (GA Amsterdam)
Op Luilak kregen zij ingepeperd dat de morgenstond daadwerkelijk goud in de mond had. Niettemin veranderde die boodschap in de loop der eeuwen. Allereerst werden alleen kinderen de dragers van het feest. In de zeventiende eeuw, aldus Ter Gouw, gaf de dag nog aanleiding tot vechtpartijen met stokken en vaandels tussen volwassen mannen over wie de slaapkop was. En van de negentiende eeuw zegt hij dat de arbeider, de koopman en de dienstmaagd die als laatste op het werk verschenen een borreltje of een glas lavas of anijs dienden weg te geven. Ook binnen het gezin kon een volwassene toen nog de luilak zijn: hij moest trakteren op 'luilakbollen', warme bollen met rozijnen en stroop die bakkers speciaal vervaardigden.
Vervolgens verdween het individuele langslapertje geleidelijk uit beeld. In Haarlem en omstreken zeulden iets meer dan een eeuw geleden jongens nog met een 'klisseboer' rond, een laatkomertje, bedekt met kleverige bloempjes dat aan het slot in een sloot werd gesmeten. Dit laatste gebeurde naar verluidt vaker. 'Luilak, beddezak, staat om negen uren op , negen uren, half tien, dan kan men de luilak zien', en hup, volgde een gedwongen duik. Aan de Zaan gebruikten ze een korrie, een karretje bekleed met brandnetels, om het slachtoffer - de 'looielak' - te vervoeren en zongen ze: 'De looie lak, de slaperige zak, Vanmorgen niet vroeg op 'estaan, Je ken wel weer naar bed toe gaan'. Niet dat dit aan de orde was, want eenmaal bij de waterkant klonk het: 'Van eenen, van tweeën, van drieën, van vieren, van vijven, Gooi dien looielak maar te drijven'. Overigens bezwoer een zekere C. Bakker in 1929 dat in de Zaanstreek nimmer iemand een onderdompeling kreeg, alleen de korrie en dat dan ter afkoeling, want tijdens het voortslepen raakten de assen oververhit en ontstond brandgevaar; maar dat is een uiterst kras verhaal.
Bij dit alles werden slapende burgers evenmin ontzien. Er werd op pannen geslagen, met blikjes over straatkeien gekletterd en op ramen gebonkt. Durfals hingen dode katten, ratten of kikkers aan voordeuren; liefst bij notabelen, omdat het verwijderen ervan een fooitje kon opleveren. Spontane vuurtjes waren er tot slot.
Zaanse Luilak ('Looielak') op een korrie, klaar voor vervoer. Geënsceneerde foto uit Van Nederlandsche luilakken, door D.J. van der Ven, 1934.
Al heel vroeg zijn er pogingen in het werk gesteld om deze op de persoon gerichte Luilakviering te voorkomen. Haarlem had in 1890 de primeur met de Luilakbloemenmarkt of Potjesmarkt in de nacht van vrijdag op zaterdag, die nog steeds bestaat. Elders regelde de overheid grote vuren, optochten en muziekuitvoeringen. In Zaandam, waar het om begrijpelijke redenen steeds moeilijker werd langslapertjes te betrappen en te vangen, begon men korriewedstrijden te organiseren, met aan de finish een waterbak om de korrie in 'af te koelen'. Aangenaam vermaak moest de jeugd ervan weerhouden de burgerij te storen. Dit had zeker effect. De hangende kadavers aan deuren bleven voortaan achterwege; hooguit kwam er nog in krijt 'luilak' op te staan. Hiermee raakte het feest sluipenderwijs wel iets van zijn bekoring kwijt. Het luilakgebied begon te krimpen. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw besloeg dat nog de hele kuststrook tussen Texel en Delft, benevens enkele dorpen boven Breda, zoals Raamsdonkveer, Made en Zevenbergen; na 1945 beperkte het zich tot Noord-Holland.
In dit restgebied zorgden de naoorlogse loongolven nog voor nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden. De fiets verdreef de geïmproviseerde karretjes en kon een hele straat met kabaal vullen middels de jankbus: een gespannen draad tussen de achteras en een leeg conservenblikje op de pakkendrager. Liefhebbers voerden aan hun voorwiel ook nog een fietsklepper: een halve wasknijper die tussen de spaken ratelde, met een schoensmeerblikje als klankkast. Enerzijds zorgde de fiets voor minder overlast voor individuele burgers, anderzijds konden nu groepen jongeren zich op bepaalde plekken verzamelen, met alle problemen vandien.
Daarom hield de strijd tegen Luilak aan. Op een gegeven moment moest de politie optreden tegen de grote vuren die gestookt werden en tegen de vechtpartijen die tussen jongeren uit verschillende buurten ontstonden. En zoals dat dan gaat, toen is zij het onderwerp van de viering geworden: in plaats van buren te pesten werden agenten gepest. Snel kwam de overheid met nieuwe afleidingen: gratis filmvoorstellingen en popfestivals, die potentiële vandalen moesten afmatten vooraleer zij in alle vroegte op straat belanden. Een matineus voetbaltoernooi wilde ook helpen. En vuurtje stoken mocht wel, maar dan moest er eerst een vergunning voor worden aangevraagd. In de Zaanstreek werd de jeugd helemaal ingepakt. Alle kinderen die in 1999 aanwezig waren bij een luilakvuur ontvingen een certificaat met de brave tekst: 'Ik ben een echte luilakvierder'. Een jongetje van twaalf werd uitgeroepen tot de beste vierder van allemaal, omdat hij na afloop had meegeholpen de rotzooi op te ruimen...
Een popfestival in Purmerend als afleidend vermaak van luilakvierders. (partyflock).
Hoewel er met name in Haarlem en de Zaanstreek nog steeds vernielingen en brandjes tijdens Luilak plaatsvinden, is het een feest zonder aanwezige naamdrager geworden, een herdenking bijna. Winkeliers exploiteren daarvan de rudimenten. Zo is de luilakkorting en de luilakkoffie voor vroege bezoekers van meubelboulevards in korte tijd een begrip geworden. Een factor bij dit alles is natuurlijk dat de buurten waar de viering het langst stand heeft gehouden, inmiddels een andere populatie hebben gekregen, met yuppen uit de provincie of met allochtonen. Vooral in Amsterdam heeft dit plaatsgevonden, reden waarom Luilak daar inmiddels zo goed als verdwenen is.
Dat autochtone jongeren het feest niet of nauwelijks naar hun nieuwe woongebieden exporteerden, heeft vermoedelijk te maken met vervangende afleidingen en toch ook met een sluipende mentaliteitsverandering. Een luilak was in tijden dat mensen met noeste handenarbeid hun brood verdienden een prototypische deugniet, nog erger dan de smeerpoets, de jokkebrok, de kemphaan, de appeldief en de likkepot. In de huidige dienstenmaatschappij is hij iemand die zijn noodzakelijke rust pakt.
Met vader tijdens een stevige wandeling. Uit: Anneliesje uit den Achterhoek, door J. Riemers-Reurslag, 1941. www.geheugenvannederland.nl
Een soortgelijke ontwikkeling valt te signaleren bij het dauwtrappen: ook daarin kreeg het belangrijkste element, de dauw, louter een symbolische betekenis. In Amsterdam, de Zaanstreek, Friesland, de oostelijke provincies en Brabant kwam dauwtrappen na de Tweede Wereldoorlog nog voor, zij het als kleinschalig gebeuren. Met blote voeten door gras lopen was niet langer geboden; het ging de liefhebbers om een stevige wandeling, met sportieve schoenen aan. Alcohol hoorde daar niet bij, netzomin als kattenkwaad en liefdesschijnbewegingen, wat het algehele animo ervoor steeds verder deed slinken. Sinds de jaren tachtig zorgden natuurorganisaties voor een opleving met een keur aan wandel- en fietstochten, die evenwel zelden meer dan vijftig belangstellenden trekken. En toch prijkt dit gebruik op nummer 27 van de lijst van honderd belangrijkste tradities van Nederland, vér voor Prinsjesdag en de Gay Parade. Luilak staat zelfs op nummer 11. Dit kan alleen maar betekenen dat dauwtrappers (en Luilakvierders) enthousiaste respondenten op de enquête voor die lijst zijn geweest.
* De jankbus ontleen ik aan www.wiccanrede.org, platform voor paganisten, onder wie het echte dauwtrappen nog steeds populair is. Voor de Luie Motte verwijs ik naar een desbetreffend artikel op www.digibron.nl. Wel grappig dat als lui varken ('motte') tegenwoordig een lieftallige baby fungeert.