Adel

 

Aristocraten zijn we allemaal, August Strindberg

 

Adel verplicht (tot niets)

 

Het gaat uitstekend met de Nederlandse adel, lees ik tot mijn genoegen. In de rancuneuze jaren zeventig durfden edellieden bij sollicitaties niet eens hun titel te vermelden; een enkele ziel heeft toen via de rechter zelfs zijn jonkheerschap laten schrappen. Inmiddels bewegen zij zich weer soepel door de samenleving, - met een zelfvertouwen, heb ik gemerkt, dat als het ware aan het zelfvertrouwen voorafgaat. Voor wie nooit in de gelegenheid is geweest deze bijna landerige vanzelfsprekendheid omtrent het eigen ik te bestuderen: ook kinderen van Bekende Nederlanders zijn er dikwijls mee behept.

 

baronvanhellenberg

Silhouet van Godefridus Domenicus baron van Hellenberg (1761 - 1817), mogelijk een geval van titelusurpatie. Ooit telde Nederland zeshonderd adellijke families, inmiddels 285. 

 

Hoezeer het nobele aanzien is verbeterd toont Jort Kelder met zijn tv-serie Hoe heurt het eigenlijk? In elke aflevering mag een kleurrijke edelman opdraven, al heb ik nooit  begrepen waarom. Het betreft steevast aangename lieden met stijl, die op hun slechtverwarmde kasteeltje de eindjes aan elkaar knopen en toch veel liefdadigheid bedrijven. Prima, maar wie moeten zij tot voorbeeld strekken? Ik kan slechts één doelgroep bedenken: de Oranjes, die inderdaad wat meer ingetogenheid aan de dag zouden mogen leggen (al betwijfel ik of het volk dat wil).

Mij verraste het eigenlijk dat de adel er weer bovenop is. Natuurlijk, het grote voordeel van adel is dat een ooit verworven positie voor altijd vastligt. Nazaten zullen niet gauw in de anonimiteit terugzakken, al heeft dat soms wel gedreigd. Zo is er het verhaal van jonkheer Frits van Coeverden die in de jaren twintig van de vorige eeuw als arbeider - apprêteerder om precies te zijn - werkte in de Twentsche Stoombleekerij te Goor. Op een dag stapte hij vertwijfeld naar de burgemeester van zijn dorp met de vraag: 'Hoe kom ik eigenlijk aan die titel jonkheer?' En inmiddels is hij weer volwaardig lid van wat het alleroudste inheemse adelgeslacht is.  

De industriële bourgeoisie daarentegen, die Nederland welvarend heeft gemaakt, zal over enkele decennia grotendeels uit beeld zijn verdwenen. Menig fabrikantenfamilie is ten val gekomen door oedipale conflicten, die bij de adel minder uit de hand lopen omdat vaders en zonen zich aan dezelfde stabiele statusbron laven. Fabrikanten huwen ook onverstandiger, is mijn indruk. Hun eerste generatie kent doorgaans buitengewoon krachtige vrouwen, hun tweede al minder en de zoontjes van de derde generatie jagen achter de knapste meisjes van school aan, wat zelden de slimsten zijn. In ieder geval is in hun kringen de fatale drieslag van wervers, ervers en dervers een bekend patroon. Eén zwart schaap is ook al genoeg om de ondergang van de hele familie te bewerkstelligen, terwijl bij de adel zwarte schapen voor extra jeu zorgen. Desondanks, moeten we stellen, is het met onze edellieden de laatste vijfhonderd jaar voornamelijk bergafwaarts gegaan. 

 

Republica Res

 

Westerlingen kijken raar op van het feit dat Australische aboriginals geen landbezit kennen - het land bezit hen, is het achterliggende idee. Wezenlijk even raar echter is de consequentie van ons systeem: land kan toebehoren aan iemand die elders woont. Bij de adel komt daar nog de zeggenschap over mensen die er wel wonen bij. Mijn geboorteplaats Helmond heeft eeuwenlang absentee landlords uit de zuidelijke Nederlanden gehad die nooit de moeite namen hun neus te laten zien maar ondertussen de baas waren. Zelfs totale vreemden kunnen die rol verwerven. Van het handvol monarchieën dat Europa nog telt heeft alleen Denemarken een inheemse koninklijke familie; de andere families zijn pure import en spraken lange tijd niet eens de taal van 'hun' land. Het lot kan wat dit betreft voor onaangename verrassingen zorgen. Als koningin Wilhelmina geen kind had gebaard, was onze kroon in handen gevallen van de berooide Duitse prins Henry Reuss, die zich tot een fervent nazi zou ontpoppen.

Enfin, dit bij wijze van inleiding.

De Nederlandse adel bestond eigenlijk al voordat Nederland bestond. Sterker nog: Europa was tegen het jaar 1000 onder edellieden verdeeld voordat Europa bestond. Maar laten we beginnen bij de vorming van de Nederlandse natie, dus vanaf het moment dat haar burgers gaan meetellen. Ontegenzeggelijk hebben edelen daarbij een rol van betekenis vervuld. Wij kennen de namen: de graven van Egmont en Horne, Willem van Oranje en de helaas vroeg overleden Hendrik van Brederode, de Grote Geus die als eerste tegen de Spaanse koning ten strijde trok en een verlicht man was. Hij pleitte voor echte godsdienstvrijheid, wat tevens inhield dat hij in zijn woonplaats Vianen de Beeldenstormers aftroefde door tijdig alle kerkschatten naar zijn kasteel te laten overbrengen.

 

koningshuis

Een groot deel van de Koninklijke Familie tijdens Koningsdag 2016 in Dordrecht. Ooit zal dit de enige adellijke familie van Nederland zijn, al valt zij dan nog amper adellijk te noemen. Nos/Anp

 

Hendrik's tolerantie stond niet bij iedereen hoog in het vaandel. Zijn neef Lumey was persoonlijk verantwoordelijk voor de walgelijke moord op de negentien Martelaren van Gorcum - eenvoudige geestelijken die alleen aan de strop konden ontkomen als zij hun geloof publiekelijk afzwoeren. Eveneens een weinig fraai heerschap: Floris I van Pallandt, graaf van Culemborg, die zelf aan de vernielingen in de Barbarakerk deelnam en tijdens een bacchantisch Laatste Avondmaal zijn papegaai hosties voerde.

Na de Alteratie van 1578 was niettemin een deel van de adel aan de verkeerde kant van onze geschiedenis terechtgekomen: de katholieke kant. In haar mooie boek Hoog geboren besteedt Ileen Montijn weinig aandacht aan het onderscheid binnen de adel tussen katholieken en protestanten, wat mij bevreemdt, want in een protestants land mag je verwachten dat de meerderheid ervan die religie is toegedaan. Dat was aanvankelijk echter beslist niet het geval.

 

aristocratie

 

Amsterdamse spotprent, 1795: Aristocraten moeten hun pruik, sinds een eeuw in zwang bij de elite, inleveren. In Engeland heeft een dergelijke gebeurtenis nooit plaats gevonden; vandaar dat magistraten er nog pruiken dragen. (Atlas van Stolk) 

 

Ooit heb ik de archieven van het R.C. Maagdenhuis en het R.C. Jongensweeshuis in Amsterdam bestudeerd en onder de regenten daarvan trof ik de fraaiste titels aan: de burggraven Roest van Alkemade, de graven van Sluipwijk Moens, de baronnen van Wijkerslooth van Grevenmachern - allemaal geslachten die niet waren gevallen voor de nieuwe leer. Als ik het moet zeggen dan hoort adel ook bij een katholieke standenmaatschappij. Protestantse adel, zeker in Nederland, heeft iets hypocriets, want de leden ervan hebben ooit ingestemd met calvinistische heethoofden die qua levensstijl hun spiegelbeeld vertegenwoordigden.

De trouw aan Rome eiste intussen een zware tol, van alle katholieken trouwens. Net als joden hadden katholieken in Nederland tot 1795 een Berufsverbot met betrekking tot openbare ambten, zij werden daardoor tot een bestaan in de marge veroordeeld. In de genoemde archieven stuitte ik op enkele uiterst ontwikkelde en kapitaalkrachtige regenten, die in Brugmans' Geschiedenis van Amsterdam niet eens als schaduw passeren. Wat een verspilling van talent! Gelukkig heb ik een van hen aan de vergetelheid kunnen onttrekken: François Hovius - zie: In een ander thuis, de pedagogische geschiedenis van het R.C. Jongensweeshuis (1985)

Menig katholieke adellijke familie verhuisde hierom ten tijde van de Republiek naar de Zuidelijke Nederlanden, zoals Van Zuylen van Nyevelt van de Haar. De waarheid gebiedt te erkennen dat ook de protestantse adel de wind niet mee had. Volgens Montijn behielden individuele edelen wel degelijk functies in de Haagse hofhouding en in provinciale besturen, maar omdat er nimmer Blauw Bloed bijkwam begon het lange uitsterven. In 1795 leek de genadeklap te volgen. De Patriotten schaften de standen af, waarmee de adelstand verwerd tot adeldom, titulaire franje.

 

Een vloed van edelen

 

Het tij keerde toen Nederland de nog altijd bizarre omslag van een republiek naar een koninkrijk maakte, eerst onder Lodewijk Napoleon en vervolgens onder Willem I. Overeenkomstig het idee dat een koning uit de adel dient voort te komen schonk Willem I de leden ervan het exclusieve recht om de Eerste Kamer te bemannen. Tegelijkertijd verstrekte hij, merendeels op verzoek, ruim vierhonderd families adelsdiploma's; later zouden er nog eens honderd volgen. Nota bene: de adel van voor zijn tijd bestond uit amper honderd families. In 1848 was de aristocratische hegemonie weer voorbij. Voortaan mochten ook 'mannen zonder geboorte' meeregeren, een benaming die wel aangeeft hoe diep het adellijk besef was doorgedrongen.

Wat mij zou interesseren is of bepaalde categorieën bij de nobilitatie zijn voorgetrokken. Ik heb weleens gehoord dat protestanten die zich in 1815 bij de Burgerlijke Stand meldden hun eventuele titel zonder meer kregen ingeschreven maar dat bij katholieken die titel werd 'verdonkeremaand', oftewel  weggelaten. In elk geval is volgens ingewijden momenteel minder dan tien procent van de huidige adel katholiek, en dat staat in geen verhouding tot hun aandeel in de bevolking (ooit veertig procent). 

Nederland kennende zullen ook joden nauwelijks in aanmerking zijn gekomen voor erkenning, benoeming, verheffing of inlijving. Fabrikanten zijn eveneens stiefmoederlijk bedeeld, zeker als zij tot een minderheid behoorden, wat dikwijls het geval was. De familie Regout uit Maastricht heeft tevergeefs naar een titel gedongen, hoewel in Engeland een kruidenier als lord Sainsbury dat al lukte.

In plaats daarvan: oude kooplui, want Nederland is godlof een handelsnatie. Verder: diplomaten, legerofficieren en rechters. Mijn persoonlijke indruk is dat onevenredig veel verzekeraars zijn uitverkoren. Ik heb een tijdje nabij de Utrechtse Heuvelrug gewoond en daar stikte het van de nobele formulierenschuivers: uitermate deftig, met namen die klonken als kerkklokken, al had niemand die ooit horen beieren.

 

wapen.jpg

Familiewapens De Jager. Eens ontmoette ik een naamgenoot met zo'n wapen, waarop ik vroeg: 'Hoe kom jij daar nou aan?' Hij had het gehaald uit een Frans boek en beweerde bij hoog en bij laag dat iedereen daaruit een keuze mocht maken, want alleen adellijke wapens zijn beschermd. Aha, sindsdien komt mijn familie uit Gand (Gent). 

 

Er hadden beduidend meer edelen kunnen zijn als alle kansrijke families een aanvraag daartoe hadden ingediend. Ik ken geen Nederlands voorbeeld van de overtuigde bourgeois, zoals Alfred Krupp in Duitsland. Krupp, inmiddels een besmette naam, was ooit een vooruitstrevende fabrikant met een indrukwekkende levensstaat: zijn Villa Hügel bij Essen telde 270 kamers en meer dan zeshonderd personeelsleden. Een van die kamers was zelfs gereserveerd voor de keizer, maar een aanbod zijnerzijds om voortaan Freiherr von Krupp te heten, wees Alfred af met de woorden dat hij liever 'de eerste onder de industriëlen' was dan 'de laatste onder de ridders'. Ook in Nederland schijnen er families te zijn geweest die een nobele kandidatuur hebben versmaad, maar dan vooral op grond van hun republikeinse overtuiging - zij wilden geen 'hofsloffen' bij een 'aangespoelde Oranje-vorst' worden.

Toch kan ik mij voorstellen dat menigeen alsnog had toegehapt als de Hoge Raad van Adel scheutiger was geweest met echte titels in plaats van het predicaat jonkheer. Die term stemt buitenstaanders al ongewenst vrolijk, zeker wanneer het zoals zo vaak om een oude jonkheer blijkt te gaan. Bovendien valt nauwelijks uit te leggen dat wat officieel alleen een aanspreektitel (net als 'koninklijke hoogheid' en 'majesteit') is toch in de naam wordt gebruikt. Van generaal Van Heutz weten we dat hij het jonkheerschap te gering voor zijn statuur achtte en daarom weigerde; zo ook de familie De Roy van Zuydewijn, die in onze tijd nog met de Oranjes over straat zou rollen. De familie Van Hall weigerde eveneens maar koos opmerkelijk genoeg wel voor het adellijke motto Noblesse oblige, alsof zij zichzelf van 'noblesse de race' acht.

 

zegelring.jpg

Adellijke bijdrage aan de mode: zegelringen. Deze exemplaren staan onder ingewijden bekend als tegelringen en de dragers ervan als Lord of Lady Gladstone. www.zegelringen.com   

 

Trouwens, ook de kosten om, zoals dat heet, een adelsdiploma te lichten, waren niet gering, tot wel vijfhonderd gulden per individu. Ongetwijfeld zullen sommige families hierom een titel hebben laten schieten. Een grappige reden voor afwijzing heb ik leren kennen via mijn schoonfamilie Van Hellenberg Hubar. Zij kon aanspraak maken op verheffing, mede omdat de inmiddels uitgestorven Van Hellenbergs al dan niet terecht de barontitel hadden gevoerd, maar wees in de jaren dertig van de vorige eeuw een jonkheerlijk aanbod af, immers, zij zou dan de jongste adel van dat moment zijn geweest. Dat dit wel degelijk telde blijkt uit een anekdote die erbij werd verteld. De Eindhovense familie Smits van Oyen ontving eerder een predicaat en vierde dat met een groots feest. Een van de gasten was jonkheer De Kuyper, die blijkens zijn banale naam ook ooit een fikse lift moet hebben gekregen. De man zat tijdens het diner voortdurend op zijn horloge te kijken, waarop zijn tafeldame vroeg waarom hij dat deed. Zijn antwoord luidde: 'Ik wil weten hoe lang onze gastheren al van adel zijn.'

 

Quasi-adel

 

Tegen 1900 was het gedaan met de veraderlijking; de laatste verheffing vond plaats in 1939. Eerder al werd duidelijk dat er iets schortte aan het Nederlandse systeem. Speciaal de 'Willem-I adel' ontlokte in salons en op sociëteiten meesmuilend commentaar. Bij de selectie ervan waren slordigheden begaan en een principieel punt was dat de meeste jonkers uit een vijver kwamen waarin een school ebenbürtige vissen rondzwom, te weten de vroegere regentenklasse. Nederland mocht dan een republiek zijn geweest, maar wel zonder de slogan van de Franse revolutie: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. En distinctiedrang overvalt de beste mensen.

Het moet in het burgerlijke Nederland een opvallend gegeven zijn geweest dat menig landgenoot zich net als de adel met een dubbele achternaam tooide. Bij adel heeft dat zin: een familie bezit land en dat wordt met een geografisch annex aangeduid. Op die manier kan tevens onderling onderscheid worden gemaakt, immers, een baron uit Serooskerken komt niet uit Biggekerke en een jonkheer Van Nispen tot Pannerden niet uit Millingen aan de andere kant van de Rijn. Precies dit verschijnsel bezorgt onze adel overigens dat Bommeliaanse karakter van voorname kleinheid, want het annex betreft steevast een dorpje of gehucht, nooit een flinke stad, laat staan een hele provincie.

Welnu, gewone burgers konden dit stramien volgen door een vrijgevallen heerlijkheid aan te schaffen en de naam ervan aan die van henzelf toe te voegen. Dit was nobilitair voorsorteren. De familie Van Brienen van de Groote Lindt mocht hierdoor vanaf een bepaald moment baronnen gaan leveren, de familie Six van Hillegom jonkheren. De aanschaf van een naamdragend stuk grond zonder heerlijke rechten kon althans zorgen voor een gewenste naamsuitbreiding. Meestal bleef het ook bij die formaliteit, want Nederland is merkwaardigerwijs nooit een natie van heriditaire grondbezitters geworden; wij kennen geen (niet-adellijke) gentry.

 

stamboek

Omslag driedelig Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën, 1885 e.v, waarin ruim zeshonderd families zich presenteren. www.catawiki.nl 

 

Een andere mogelijkheid was de naam van een echtgenote erbij kopen, wat concreet inhoudt: de kosten van een naamswijziging dragen. Al in 1549 promoveerde Jan Berkhout aldus tot Jan Teding van Berkhout. In de negentiende en begin twintigste eeuw werd dit een rage. Het argument ervoor luidde steevast dat op die manier werd voorkomen dat de familienaam van de vrouw zou uitsterven, een treurige aanleiding dus, maar wel een waar latere generaties veel plezier aan beleefden. Het kon zelfs gebeuren dat men in een keer drie of vier namen kreeg. Zo werd Doede ten Cate op een goede dag Doede Doedes Breuning ten Cate. Een pijnpuntje: in het mondeling verkeer bleef bij deze naamsvermeerdering alleen de laatste naam, de zogeheten stamnaam, overeind, terwijl dat bij de adel altijd de eerste is. Het hoeft daarom niet te verbazen dat menigeen afzag van deze mogelijkheid en zich juist tot het allernoodzakelijkste bepaalde. In dezelfde (doopsgezinde) familie Ten Cate hadden sommigen slechts één voornaam, resulterend in één inititiaal, en dan kortaf Ten Cate. Voor de goede verstaander: poepchic.

in Het Dubbele Namen Boek van C.E.G. ten Houte de Lange en A.D. de Jonge prijken bijna negenduizend dubbele, driedubbele en vierdubbele namen. Vanuit de adel bezien is dat een echo als van een scheepshoorn. 

Nog krasser raakte het gesteld met familiewapens. Niet alle adel bezit een dubbele naam, een familiewapen daarentegen wel. In de Middeleeuwen had dat een krijgskundige functie, later heeft het dienstgedaan bij de verzegeling van stukken, ook voor gewone burgers. Inmiddels is het louter sier. Desondanks beheert het Centraal Bureau voor Genealogie... 150.000 familiewapens! Een adellijke echo als een orkaan.

 

lars

Modern gebruik van familiewapen door Lars van der Zwaard van www.smoothsailingtattoo.nl

 

Wat uit deze imitatiezucht blijkt is niet alleen ijdelheid, ook ongenoegen. Qua status kwamen direct na de jonge Nederlandse adel duizenden mensen die daarvoor even eligible waren maar het zonder titel moesten stellen. Vooral als zij door verhuwelijking in het adellijk filiatieregister terechtkwamen stond dat lelijk.

Ik wees al op de aanmatiging van de familie Van Hall om zich het motto Noblesse oblige toe te eigenen. Saillant lijkt mij ook het volgende. Twee jaar na de publicatie van een tweedelig Wapenboek van der Nederlandschen adel (1883) verscheen een driedelig Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën, waarmee de betrokken families aangaven dat zij hun licht geenszins onder de korenmaat wilden steken. Quasi-adel zou een goede benaming voor deze groep zijn geweest, maar dan volgens de Romaanse betekenis van quasi: bijna of schier. Uiteraard prefereerde men een begrip zonder verwijzing naar de adel, alsof men ook los daarvan had kunnen bestaan: het patriciaat - oorspronkelijk de families die in het oude Rome de dienst uitmaakten. 

Uiteindelijk zou men aldus ook naar buiten treden. In 1903 begon het Centraal Bureau voor Genealogie met het befaamde Rode Boekje voor edelen, bijgenaamd de rode verklikker omdat er leeftijden van vrouwen in waren te vinden, toen nog een onbesproken onderwerp. In 1910 volgde het Blauwe Boekje voor patriciërs. Nergens anders ter wereld bestaat een vergelijkbare reeks, wat aangeeft dat er in Nederland wel degelijk een nobilitair tekort heerste.

 

blauw

Het Blauwe Boekje voor patriciërs., tegenhanger van het adellijke rode boekje.

 

Achteraf mag 1967 als hét triomfjaar van het patriciaat gelden. Prinses Margriet verloofde zich toen met Pieter van Vollenhoven. Bij Pieter vloeide geen blauw bloed door d' aderen, wat vooral zijn aanstaande schoonzus Beatrix vreselijk vond, maar hofkringen ventileerden terloops dat hij tenminste een patriciër was, een impliciete erkenning voor een hele bevolkingsgroep. Vermoedelijk hebben die avond heel wat patriciërs hun Blauwe Boekje weer eens uit de kast gehaald.

Het Centraal Bureau voor Genealogie schat het patriciaat momenteel op 2500 families, waarvan er 1800 in het Blauwe Boekje zijn opgenomen. De families kandideren zich daarvoor meestal zelf en draaien tevens voor alle kosten op. Als maatstaf voor publicatie geldt dat een familie gedurende anderhalve eeuw een vooraanstaande rol in de samenleving heeft vervuld. Maar daarover bestond bepaald geen concensus; net als bij de Willem-I adel bleef toelating een netelige zaak. Aanvankelijk waren het vooral oude regentengeslachten die zich met succes aanmeldden, ook al brachten zij nog slechts onbeduidende ambtenaren en dominees voort. Tycoons die tienduizenden arbeiders een inkomen verschaften kregen nul op het rekest. Het is pas sinds kort dat de families Jurgens en Van Heek zich gelijkwaardig mogen beschouwen aan de familie Piper uit Nijmegen... De familie Piper, ja!

 

Beschermde neergang

 

Zoals bekend is onder de socialistische premier Willem Drees in 1953 de mogelijkheid tot nobilitatie geblokkeerd en hebben we sindsdien andermaal een adel die ten dode is opgeschreven. Of: zoals bekend? Het ging aanvankelijk om een geheime afspraak met koningin Juliana, waarvan de adel zelf geen weet had. Een schizofrene discussie moet dit wel hebben opgeleverd.

Montijn beschrijft hoe de Hollandse high society tot een einde kwam. Wilhelmina schafte de hofbals af, ontving niet langer jeugdige edelen ten paleize en zette oude hoffamilies aan de dijk. Omdat Wilhelmina bepaald geen democrate was (ze hield zich zelfs verre van haar eigen Koninginnedag), begrijp ik dat zij zich te goed voor de adel voelde. Maar het kan ook zijn dat omgekeerd de adel van de Oranjes vervreemd was geraakt. Willem III joeg het hele volk tegen zich in het harnas en Wilhelmina had er na de oorlog een handje van iedereen die niet in het verzet had gezeten te negeren, terwijl zijzelf naar Engeland was gevlucht.

In de onderlinge verhouding speelde natuurlijk ook dat de Oranjes tegenover de adel flink bevoorrecht zijn, want alleen bij hen mogen titels via de vrouwelijke lijn vererven.  Waren zij normale edellieden geweest dan was de familie inmiddels volledig Duits geworden en afgezakt tot de jonkherenstatus, wat al geflatteerd is, want de vader van onze huidige koning, Claus von Amsberg, behoorde in zijn vaderland tot de 'niedrige Adel', die slechs een adelsdiploma maar geen predicaat heeft. 

 

dehaar

Het grootste kasteel van Nederland, De Haar in Haarzuilen, gebouwd rond 1900 als zomerresidentie voor de katholieke Belgische baron Étienne van Zuylen van Nyevelt van de Haar, die gehuwd was met de steenrijke Franse schrijfster Hélène de Rothschild. Het ontwerp is van de eveneens katholieke architect Pierre Cuypers.

 

Wilhemina's opvolgster Juliana was een democrate in hart en nieren, zij wilde een relatie met het volk zonder interfererende aristocratie. Drees van zijn kant trachtte de gelijkheid van mensen te bevorderen. Hij had dat kunnen doen door verdienstelijke landgenoten eveneens een titel toe te kennen en aldus een interne democratisering van de adel te bewerkstelligen, een route waarvoor onze zuiderburen hebben gekozen. Hij koos de confrontatie.

Nu wilde het geval dat lijfeigenschap hier zelfs in het verre verleden nauwelijks heeft bestaan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Denemarken. Ook was de Nederlandse adel niet exorbitant rijk, zoals in Engeland, waar sommige families tientallen kastelen bezitten, met een bijbehorende levensstijl. In de serie Downton Abbey valt te aanschouwen hoe daar tot in de kleinste gangen lakeien in livrei - denigrerend footmen geheten - te pronk stonden. In Nederland stonden lakeien al zelden achter een stoel tijdens een diner; het verhaal wil dat de zilveren tafelbel hier niet voor niets is uitgevonden.

In de twintigste eeuw kwam bovendien de vermogenspositie van de adel sterk onder druk te staan. Successierechten kende Nederland vanaf 1878, vermogensbelasting vanaf 1892; andere belastingen voegden zich hierbij. Minstens zo dramatisch pakten de verbeterde gezondheidszorg uit - Geert Mak laat dat in De levens van Jan Six goed zien. Primogeniture (eerstgeboorterecht) is in Nederland alleen gebruikelijk als het om titels gaat, niet om materiële bezittingen. Bleven vroeger hooguit drie kinderen lang genoeg in leven om te erven, in de periode tot aan de pil was een dubbel aantal normaal, wat al na enkele generaties tot zoveel versnippering van het kapitaal voerde dat de meeste familieleden moesten gaan werken voor de kost.

De enige echte ongelijkheid die in Nederland resteerde was die tussen het feodale staatshoofd, dat van iedere belasting is vrijgesteld, en ons onderdanen. Mijn prioriteit zou het zijn geweest om die situatie te wijzigen; in plaats daarvan pakte Drees een al bijna folkloristisch instituut aan, waarbij hij wonderlijk genoeg de directie van dat instituut in functie liet. Feitelijk kan ook alleen die directie nog voor adellijke aanwas zorgdragen, een privilege dat de Oranjes, al hoor je daar nooit iemand over, als een snoepkastje hebben gebruikt. Eerst liet Juliana de zonen van Margriet en Pieter tot prins verklaren, wat nog geen enkel koningshuis had gepresteerd, en vervolgens mochten die van de 'linkse' Beatrix een heuse prinses uit het volk kiezen - we zitten nu zelfs met een prinses Rijtjeshuis. Aldus zal Nederland over pakweg een eeuw nog slechts een bloeiende Oranje-adel bezitten.

Of adel? Het doet al merkwaardig aan dat bij ons de laagste adel - denk aan de titelloze Claus - in feite de hoogste adel is. Ook gedragen de Oranjes zich weinig adellijk. Ze doen mij eerder denken aan televisiesterren: niet al te veel presteren maar toch stralen. Koningin Maximà lijkt er helemaal een die haar gangloper thuis al als een catwalk beschouwt. Pijnlijk, maar anderzijds: soort zoekt soort. Zelfs de Vara staat inmiddels vierkant achter de Oranjes, ook al had iemand als Walt Disney geen mooier sprookje voor hen kunnen verzinnen.   

 

Adellijke vruchten

 

Wel, wat heeft de adel ons al met al gebracht? Voor een antwoord op die vraag moeten we allereerst beseffen dat er weinig Nederlandse adel is geweest. Officieel zijn er nog 285 van zulke families, waarvan er twintig op uitsterven staan vanwege een tekort aan mannelijke nazaten. Samen tellen zij ongeveer 8500 personen, van wie maar liefst een kwart in het buitenland woont. Ter vergelijking: Belgie heeft 1200 van zulke families, met in totaal 32.500 leden. Voor een zelfde adellijke dichtheid als dat land zou Nederland 1800 adellijke families met bijna 50.000 leden moeten hebben, zes keer zoveel dus.

Visueel is deze geringheid al op te merken. Dat wij geen Wentworth Woodhouse met 365 kamers, decor van de tv-serie Victoria, kennen laat zich raden, maar in andere Europese landen tref je in bijna elk dorp wel een breedgevelige manor aan, vlakbij of aan het dorpsplein. In Nederland zijn er hele gebieden, vooral in het Westen, waar zulke bouwsels ontbreken omdat er nooit adel heeft gezeten. In het Westen staan wel ettelijke buitens van rijke stedelingen maar de meeste lijken op grachtenhuizen die naar het platteland zijn verplaatst - zij bezitten vrijwel geen zijgevel-architectuur. Hoe wezensvreemd nobele bouwkunst hier is blijkt uit het feit dat er geen adequate vertalingen bestaan voor het Franse palais en chateau, die in Frankrijk gek genoeg kleiner kunnen zijn dan bij ons een paleis en een kasteel.

 

peapark2

Ook buitenlandse adel zorgde voor bouwkundige inspiratie, zoals in het Peapark te Helmond (1914 - 1928) van textielfabrikant Piet de Wit. Architect August van Spaendonck uit Tilburg adapteerde hierbij de neo-renaissantische paleisstijl uit Frankrijk.  

 

Goed, weinig kastelen en paleizen, maar daar hoort bij een geringe verdeeldheid. Volgens Harry Mulisch meenden aristocraten dat er twee soorten mensen bestonden, zijzelf en gewone burgers, op dezelfde noodlottige wijze als er mannen en vrouwen zijn. Dit aristocratisch levensgevoel is bij ons nooit erg verspreid geraakt. De Franse schrijver Gustave Flaubert, een grootheid niettemin, had een een door en door burgerlijke komaf, maar verafschuwde alle burgers en verklaarde zich tegen algemeen onderwijs en kiesrecht, terwijl hij zich bij voorkeur ophield in adellijke kringen. Onze 'aristocratische' burgers, neem Berlage en Wibaut, zetten zich juist voor volksverheffing in.

Die geringe verdeeldheid blijkt al uit het feit dat Nederlanders weinig talent voor onderdanigheid ontwikkeld hebben. De aanblik daarvan is ook niet prettig. Bij Stendhal en Dickens lees je dat straatarme dorpelingen 's avonds in de vrieskou bewonderend hun neus tegen kasteelramen drukken, waarachter edellieden copieus dineren. En dat lakeien tegen elkaar opscheppen over hun superieure broodheren. Wij kennen geen gentleman's gentlemen (Anthony Hopkins in The remains of the day!) en bedienden die downstairs dezelfde statusspelletjes opvoeren als upstairs. Bij ons kun je alleen in de Indische literatuur mensen aantreffen die zich letterlijk in het stof werpen om een gunst van hun patroon te verwerven.

Anderzijds waren we met meer adel misschien geen natie van mopperaars geworden. Mopperen - een graadje erger: kankeren - is een neiging van boeren, kruideniers en arbeiders die met onbeheersbare factoren te kampen hebben. De Nederlandse bevolking moet wel uit louter boeren, kruideniers en arbeiders bestaan, want onze televisiehistoricus Maarten van Rossem moppert altijd dat wij zo mopperen. De adel verlaagt zich daar nimmer toe, vooral het vrouwelijke deel niet. Nadine de Rothschild citeert in Savoir vivre een hedendaagse hertogin van Sabran: 'Een vrouw van de wereld heeft het nooit warm, nooit koud, heeft nooit honger en is nooit moe. Welke beproeving zij ook doorstaat, zij klaagt nooit en toont zich nooit geschokt... Een béétje manieren, voor de duivel!' 

Met meer adel was er mogelijk ook een Nederlandse graaf opgestaan die een Oorlog en vrede had geschreven, of nóg een Belle van Zuylen. Romanstof was er in elk geval te over geweest. Hier doemt meteen een begeleidend nadeel op. In Annejet van der Zijl's biografie van Bernhard valt te lezen wat het voor een land inhoudt een konkelende en lanterfantende klasse van edelen te hebben. De paar exemplaren die wij mochten importeren, zijn eigenlijk wel genoeg geweest. 

 

montypython

De paardenmond en de konijnenmond zijn favoriet bij de upperclass twit. De keuze tussen de twee zal afhankelijk zijn geweest van de toestand van het gebit. Misschien wilde de adel het liefst pronken met fraaie tanden; vandaar de neiging tot een paardenmond. De konijnenmond is dan een expressie van teleurstelling over tandbederf. Zouden de vele adellijke snorren hier ook op terug te voeren zijn? Voor Monthy Python, zie youtube en imgur. www.deviantart.com

 

En toch: uit de omgeving van de adel is elders veel moois voortgekomen. Familieleden uit de vrouwelijke lijn, die het zonder titel moesten stellen, toonden vaak ambitie. Bovendien had de adel niet alleen bedienden nodig, ook lieden die voor amusement en onderricht zorgdroegen en de conversatie op peil hielden. In Bekentenissen van Jean-Jacques Rousseau valt op hoe groot die groep van salonfähige prelaten en burgers was en hoe vaak die bij de adel opdraafde. Voor de schilderkunst leverde hun 'verfijnde tastzin' weinig op, voor de literatuur des te meer. Wij hebben nogal wat snoevers en clowns onder onze schrijvers; een bescheiden en gevoelig talent als Stendhal, afkomstig uit een bourgeois-familie met nobele vertakkingen, ontbreekt. Dat andere landen al vroeg in de negentiende eeuw lezenswaardige romans voortbrachten zal eveneens met de adel in verband staan. Op wie wilden Jane Austen en de Brontë-zusters anders indruk maken?  

Een ronduit vermakelijk nevenproduct van de aristocratie vormen de upper class twits. Ortega y Gasset signaleerde hen al: edellieden met een specifieke onnozelheid en vervagende persoonlijkheidstrekken, die louter hun voorgeslacht representeren en daardoor nooit zichzelf zijn. In Engeland lopen zij in dusdanige aantallen rond dat Monty Python er jaarlijks een competitie voor uitschreef. Wij kennen als zodanig alleen baron Taets van Avezaethe van Paul van Vliet, die eerder Brits dan Hollands aandoet.

Ook hebben wij weinig goede snobs, vind ik. Uiteraard heb ik het niet over culturele snobs, want daar stikt het van, zeker onder neerlandici die al bij een eerste ontmoeting boven je uit proberen te torenen met artistieke weetjes. Mij gaat het om de erven van de sine nobilitate, de bourgeois gentilhommes van Molière. Zouden er elders mensen rondlopen met een tegelring aan hun vinger? Of lui die zich daarover geringschattend uitlaten maar jou voordoen hoe je een wijnglas moet beetpakken? Omdat een krachtig binnenlands voorbeeld ontbreekt zijn Nederlandse snobs in de regel anglofiele of francofiele na-apers die in hun vrije tijd etiquetteboekjes lezen. Het treurigst vind ik onze nationale snob Jort Kelder, al weet ik nooit wat het treurige aan hem is. Dat hij, afkomstig uit een rijtjeshuis in een zwarte kousengebied (Oud-Beijerland) zich uitsluitend richt op dure dingetjes en malle omgangsvormen, of dat zijn omroep via hem het publiek aan 'beschaving' wil laten snuffelen? Misschien toch het laatste.  

Netzomin als goede snobs, hebben wij aantrekkelijke non-conformisten. Bij gebrek aan een zelfverzekerde elite zetten dwarse mensen zich bij ons bij voorkeur af tegen spitsburgers. Schrijvers als Jules Deelder en Ilja Leonard Pfeijffer komen nooit verder dan een parodie op de kantoorklerk die hun vader was. Veel algemener is de lomperik die tot in zijn nek onder de tattoos zit en zijn p.h. verwaarloost. Een paradoxaal beeld levert dit wel op. Als een van de rijkste landen ter wereld behoort de overgrote meerderheid van onze bevolking tot de middenklasse. Zonder veel moeite zou iedere landgenoot er tiptop kunnen uitzien, desnoods met behulp van vintage-confectie uit de kringloopwinkel. Maar als je in de Kalverstraat rondkijkt overwegen de Tedjes van Es en de Haagse Barbies. Eigenlijk zijn zij omgekeerde snobs: gevormde mensen die zich voordoen als ongevormd. Dezelfde trend valt overigens onder gekleurde landgenoten te signaleren: daar zitten veel meer rappers tussen dan er rappers zijn.  

 

paulvanvliet

Cabaretier Paul van Vliet als baron Taets van Avezaethe, ook met typerende paardenmond. www.paulvanvliet.nl

 

Het effect van weinig adel laat zich ook voelen in ons kwijnende establishment, dat te weinig imput van bovenaf heeft gekregen. De Amsterdamse Stopera is al een gekunsteld compromis, de operaliefhebbers die je er aantreft zijn merendeels onzekere kakkers, die onmiddellijk wegkijken als jij naar hen kijkt, terwijl het natuurlijk andersom hoort te gaan. Aanstellerig, dat is het woord dat in mij opkomt in de zeldzame gevallen dat je ergens een man ziet met een blauw colbertje en een shoker om zijn nek, alsof hij liever in een slobbertrui met spijkerbroek rondloopt. En Nederlandse corpora zouden de verspreiders moeten zijn van allerhande soft skills van het establishment, maar juist zij vliegen voortdurend uit de bocht, gegeven de talloze incidenten bij ontgroeningen. 

Soft skills zijn niet onmisbaar maar wel plezierig, ook voor toeschouwers. Uit mijn jeugd herinner ik me talrijke mensen die met gemak en autoriteit spraken, en zelfs in alledaagse situaties waardig oogden, een kunst die Italiaanse obers nog steeds verstaan. Tegenwoordig tref je bij ons zelfs in hoge functies onbeduidende, onhandige mensen aan. In een praatprogramma zat laatst een vrouwelijke ambassadeur in een bruinleren jekkie en met de lichaamstaal van een ondergeschikte, in de zin dat ze voortdurend haar hoofd van links naar rechts zwenkte en al gesticulerend om begrip smeekte hoewel niemand haar tegensprak. Het idee dat zij voor een selectiecommissie is verschenen, waarvan blijkbaar geen enkel lid vond dat zij te weinig poids bezat...       

Een bloeiend country life behoort evenmin tot onze verworvenheden. Een serie als Midsomer Murders zou bij ons niet kunnen spelen; daarvoor is ons provinciale leven te vlak en te weinig sophisticated. Misschien met uitzondering van Friesland en langs de oostgrens is een plattelandskroeg in Nederland ook nimmer een pub. En de meeste inboorlingen groeten als koeien ('mwoeih'). Uiteraard valt dit de adel niet aan te rekenen, maar in Engeland is het zo gegaan dat stadse fabrikanten en bankiers die van de natuur hielden overal tussen de adel konden gaan zitten en aldus hele regio's tot civilisatie hebben gebracht. In Nederland verschansten zij zich gezamenlijk in villadorpen.

Ik ontmoette eens een baron in de Betuwe die zijn streek zo karakteriseerde: 'Je had hier vroeger grootgrondbezitters en knechten, en iedereen die iets in zijn mars had trok zo snel mogelijk weg'. Hoewel hij een 'ouderwetse rechtopheid' vertoonde, zoals G.L. van Lennep dat noemt, verwonderde mij zijn lethargie, alsof hij het best vond dat capabele lieden wegtrokken. Later bedacht ik dat adellijke lethargie een vertrouwde overlevingstactiek was. Zeker, de geschiedenis heeft ook rode edellieden opgeleverd, maar een vermoeiender mensensoort heeft er waarschijnlijk nooit bestaan, omdat zij hun eten aan twee walletjes kregen opgediend. De meeste aristocraten zullen zich beter op hun gemak hebben gevoeld bij het motto van de dichter J.C. Bloem: 'Iedere verandering is een verslechtering, ook een verbetering'.  

 

huisbergh

Huis Bergh, ridderlijke burcht verworven door textielfabrikant Jan van Heek. www.hotel-r.net

 

Intussen heeft de Nederlandse adel wel degelijk sporen nagelaten. Veel industriëlen hebben zich er tot op zekere hoogte door laten inspireren, tot mijn teleurstelling moet ik zeggen. Industriëlen zijn immers kinderen van de Franse Revolutie maar de meesten hebben die herkomst totaal verloochend. Dat is volgens mij een historische blunder geweest. Als zij zich consequent hadden voorgedaan als mannen van eigen verdienste, dan waren zij voor iedereen de helden gebleven die Nederland welvarend hebben gemaakt. De associatie met de adel heeft hen louter nadelen gebracht, want daardoor kregen zij vanuit het volk kritiek te verduren die bij de adel op een juister adres was geweest.

Hoe noodlottig de associatie met de adel kon uitpakken mag blijken uit het verhaal van Jan van Heek. In Twente waren textielfabrikanten als Ten Cate en Van Heek tegen landjonkers aan het opboksen met breedgevelige landhuizen. Omdat de landjonkers op homines novi als hen bleven neerkijken, deed Jan van Heek iets drastisch. Hij verliet het strijdperk van luttele centimeters en kocht een middeleeuwse burcht, Huis Bergh, alsof hij wilde zeggen: 'Jullie landjonkers zijn eigenlijk veredelde boeren, ik ben voortaan een ridder'. Had hij die stap maar niet gezet. Vóór de Tweede Wereldoorlog bezat zijn familie het grootste industriële imperium van Nederland, in de jaren zestig, tien jaar na Jans dood, ging het volkomen roemloos ten onder.

Zo maar een idee: als Jan een trotse burger was gebleven of de satisfactie van een ridderschap zónder burcht had mogen smaken, was het anders met zijn bedrijf afgelopen.  

 

-----------------------

* Nog een voorbeeld van de associatie met adel door patriciciërs. Het patriciaat volgde niet het omgekeerde motto van Arbeid adelt (adel arbeidt niet), maar vond menig beroep wel beneden de eigen waardigheid. Nog na de oorlog weigerde de vader van Nico van Hasselt, bekend geworden als de oudste huisarts van Nederland, zijn studie medicijnen te betalen, omdat een Van Hasselt niet hoorde te dienen maar werd bediend. Die vader was directeur van het minibankje Vermeer in Deventer en de Van Hasselts gaan genealogisch niet verder terug dan de zeventiende eeuw, net als de meesten van ons.

* Jaap Moes betitelt in zijn boek Onder aristrocraten (2012) als derzulken: de adel, het patriciaat en 'andere notabelen'. Hoewel in Nederland ook het tamelijk absurde begrippenpaar 'mensen van geboorte' en 'mensen zonder geboorte' leefde, zou ikzelf niet gauw van aristocratie spreken. Die term wringt al met onze historie. Je denkt daarbij allereerst aan adel en op dat vlak zijn wij een soort Luxemburg gebleven. Zelfs ons titulaire palet vertoont omissies (géén hertog; slechts één markies en één burggraaf die beiden in het buitenland wonen). Hét kenmerk van onze geschiedenis is toch dat de adel nauwelijks een rol van betekenis heeft vervuld. De patriciërs hebben dat zeker wel gedaan en hun bewind lijkt het meest op een aristocratie in de Griekse zin van het woord, zij het dat buitenlandse aristocraten hen geenszins als gelijken zagen maar als gewone burgers. Met 'andere notabelen' bedoelt Moes onder meer de industriële bourgeoisie van de 19de en 20ste eeuw. Inderdaad, zij was extreem belangrijk maar opereerde beduidend minder aristocratisch dan het patriciaat, dat overigens op zijn beurt industriëlen niet als gelijken zag. Om dan al deze groepen onder één en ook nog verkeerde noemer te scharen...    

* In Frankrijk speelt het onderscheid tussen noblesse d'epée (zwaardadel) en noblesse de robe (ambtsadel). Zwaardadel, die uit de feodaliteit stamt, is de echte adel, om de ambtsadel, veelal bewilligd in de 19de eeuw, wordt gegnuifd, aldus Ethel Portnoy in De eerste zoen (1991). Bij ons leeft dit onderscheid nauwelijks, niet verwonderlijk, omdat Nederland vrijwel geen zwaardadel kent. Het verhaal van Ethel Portnoy leert nog iets anders. Volgens haar hebben Franse edelen het gevoel dat iedereen tegen hen is en gedragen ze zich daarom gereserveerd. Verrassend is dat niet als je bedenkt dat veel van hun voorouders tijdens de Franse revolutie zijn vermoord. Bij Nederlandse edelen heb ik die onzekerheid nooit waargenomen; integendeel, ze ogen totaal onbekommerd en opgeruimd. Iets van afstand is er wel, want als je met hen praat lijkt het alsof ze steeds iets grappigs ontdekken achter jou.          

* De Hoge Raad van Adel mag dan geen titels meer uitdelen, het zou een daad van rechtvaardigheid zijn als Jort Kelder van de Raad althans een adelsbrief kreeg. Met zijn programma Hoe heurt het eigenlijk? heeft hij de laatste tijd meer voor de adel gedaan dan de adel zelf. Tegelijk moeten we vaststellen dat edellieden bij hem ook hun beste beentje voorzetten. Komisch toch. Eeuwenlang keurden zij het volk nauwelijks een blik waardig, en inmiddels maken zij er desgevraagd een huppeldansje voor. De afhankelijkheid van overheidssubsidies en van vrijwilligers op de landgoederen zal hierin een rol spelen, evenals het al dan niet bewuste inzicht dat het volk inmiddels massa is geworden. Het volk wilde nog weleens morren, de massa zwijmelt bij alles wat boven de massa uitsteekt.

* Dat een adellijke titel extra bescherming tegen sociale daling biedt, blijkt eens te meer uit de deplorabele toestand van het patriciaat. Patriciërs hadden de wind mee zolang notabelen aan de macht waren, maar zijn nu nog slechts groepsgewijs te vinden in het bank- en verzekeringswezen, zonder op te vallen overigens, want kleurrijk zijn ze niet, hooguit wat extra bekakt. Anders dan in Frankrijk en Engeland kennen wij ook geen scholen, verenigingen en instituten die zich richten op reproductie van de elite, zodat de vooruitzichten voor patriciërs weinig hoopvol zijn. Volgens mij houden de meesten hun stand al niet meer op. Historica Ileen Montijn (N.P. 78) is getrouwd met een zoon van Karel van het Reve uit Betondorp. Eeuwig zonde! Zij houdt zich althans nog bezig met stijl, wat je van de Van Rossumpjes (N.P. 83) bepaald niet kunt zeggen. Televisiehistoricus Maarten van Rossum oogt als een artistieke HBS-er, dus redelijk klasseloos, zijn broer Vincent, hoogleraar architectuurgeschiedenis, daarentegen heeft een volle duik in de heffe des volks genomen. Hij stáát al als iemand die een sjekkie aan het rollen is en klinkt als een Jordanese sloeber, hoewel hij uit het nette Wageningen komt. Omdat de Van Rossums nog in het jaar 2000 geld bijeenbrachten om zich in het Nederland's Patriciaat te laten opnemen, vermoed ik dat er bij hen een bipolair snobisme aan de hand is, zowel richting omhoog als omlaag. Niets illustreert treffender de overbodigheid van het patriciaat.

 

ros

Hier zijn de Van Rossums, toeristisch programma van de NPO. Hooggeleerde patriciërs, maar hun gedragsmodel is shabby chic minus chic. Wij leven in een tijd van post-proletarische decadentie. NPO.

 

* Bipolair snobisme zal geen blijvend fenomeen zijn; daarvoor lijkt het teveel een knieval voor het heersende anti-elitisme. Gerrit Komrij (Humeuren en temperamenten) onderscheidt drie soorten snobs met meer duurzaamheid: de gewone snob die andermans ideeën leent, de anti-snob die zijn uiterste best doet origineel te zijn, en de anti-anti-snob die zichzelf en iedereen als een boerenlul wenst te zien. Zeer juist. Maar snobisme kent ook gradaties in toewijding en verhevenheid. Jan van Heek vertoonde de meest complete variant; algemener is de jongen uit de upper lower of lower middle class die haasje-over met zijn ouderlijk huis speelt teneinde bij rijke vriendjes te horen. Of bij culturele vriendjes, want artistiek snobisme komt het meest voor. De toekomst is ongetwijfeld aan de anti-anti-snob.

* Mijn indruk: noorderlingen zijn meer tot snobisme genegen dan zuiderlingen. Snobs detoneren in het organische wereldbeeld van katholieken. Ik durf erom te wedden dat een survey zal uitwijzen dat dubbele namen in het zuiden veel minder voorkomen. Zeker de fantastische reeksen waarmee Indiëgangers naar Nederland terugkwamen - ingewijden denken nu onmiddellijk aan Bédier de Prairie -  ontbraken bij ons. Boven de Grote Rivieren heb ik ook pas kennisgemaakt met de schijnbare dubbele naam, te weten: een oud-Hollandse voornaam als Roemer, Walraven, Rijkman en Douwe, die in combinatie met de achternaam een double-barrelled indruk wekt. Wanneer daar een banale 'Jan' aan voorafgaat, ligt succes voor het grijpen. Zo heet economisch-historicus Jan Luiten van Zanden in diverse publicaties J. Luiten van Zanden. Ik weet ook nog hoe lang ik gegrinnikt heb om de in Helmond overleden protestantse spellingvereenvoudiger Roeland Kollewijn, die romans bleek te publiceren onder het pseudoniem... C.P. Brandt van Doorne. Hij zal niet geweten hebben dat ettelijke auteurs met een dubbele naam die juist inkortten om niet als elitekindje te boek te staan.

* Het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. De figuur van de verkapte snob komt onder zuiderlingen wel voor. Kijk naar Eurocommissaris Frans Timmermans. Zijn vader was een ambassadebode, dus Frans kreeg zijn maintien als het ware met de mattenklopper bijgebracht. Eenmaal PvdA-politicus bleef hij een man van het volk: in een glimmend leren jekkie zit hij 's zondags het liefst in het stadion van Roda JC, een frietje in de hand. Hij zweert ook bij een Limburgs accent, al spreekt hij met het grootste gemak zes vreemde talen. In die vaardigheid onthult hij pas zijn ware ik... Het schijnt dat het personeel van Buckingham Palace gezamenlijk naar zijn VN-toespraken luistert om zich in het Queen's English te bekwamen.

* Ik had graag Lodewijk van Deyssel, katholiek maar van boven de Grote Rivieren, gekend, en wel om te achterhalen hoe vaak hij op een dag zijn snobisme tentoonspreidde en tot welke leeftijd hij daarmee doorging; omgekeerd, hoe lang ik van zijn snobisme gecharmeerd zou blijven en wanneer ik hem erom zou zijn gaan pesten.

Alhoewel, alhoewel: anno 2018 moet ik bekennen dat geestelijk snobisme mij steeds vaker uitkomst biedt. Als pose blijft snobisme een pathetisch verschijnsel, zeker als het om tafelmanieren gaat, maar je kunt er ook mee ontsnappen aan de dagelijkse platheid van Paul de Leeuw en consorten. Intellectuelen en kunstenaars, net als gelovige mensen, hebben dat eigenlijk altijd gedaan, alleen in onze tijd meent iedereen zich naar de smaak van de massa te moeten voegen. Mij lukt dat steeds minder. Om enig perspectief aan te brengen: ik bezit niet het dédain van Gerard Reve, voor wie er alleen nog massa-mensen bestaan met 8 tot 11 woorden en uitdrukkingen tot hun beschikking & nog allemaal clichés ook (Brieven aan Josine M.). Maar in plaats van Ranking the Stars (Ranking the Onbenullen) aan te zetten, grijp ik naar mijn Jean-Jacques. Ik constateer al enige voldoening bij mezelf wanneer ik tijdens een gesprek een BN'er niet blijk te kennen ('Wie zeg je?).     

* Telkens als ik aan de adel denk, komt een uitspraak van mijn overleden vader naar boven: 'Wij Jagertjes zijn ook van adel, want wij hebben een spleet tussen onze billetjes.' Zo plastisch drukte hij, een vroom katholiek, zich normaal gesproken niet uit; blijkbaar had hij geen hoge dunk van de adel. Komisch is dat zeker, want uiterlijk leek hij sterk op prins Bernhard, met net zo'n strakke badmuts van haar op zijn hoofd. Het was bij mijn vader alsof P.B. zichzelf eigenlijk niet zo zag zitten.

Wat zal hem in de adel geïrriteerd hebben? In mijn geboorteplaats Helmond stond slechts een kasteel zonder kasteelheer, dus dat kan het niet geweest zijn. Ik herinner me wel een baron van Hardenbroek, die een klein huis in De Warande bewoonde en over wie verbaasd werd verteld dat hij niks dee. Inderdaad opmerkelijk: in het industriestadje dat Helmond was, liep onder werktijd geen enkele man onledig op straat, behalve monsieur.

Toch denk ik niet dat mijn vader zich aan hem ergerde, wel aan de Oranjes. Zij stonden bij Brabanders te boek als papenvreters, al vraag ik me af of iemand daarvan ondersteboven was, want intellectueel heeft die familie nooit een verpletterende indruk gemaakt. Papenvreters vergeten bovendien dat het instituut monarchie in wezen idioter is dan het instituut Kerk. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat een paus althans door kardinalen gekozen wordt, ook met wat ik noem de verbijzondering van gewoonheid. Ik schiet eerder in de lach bij Hare Majesteit Maximà die in haar zoveelste ravissante combinatie kittig uit een hofauto stapt dan bij paus Franciscus die een ciborie in de lucht steekt. Bij de paus gaat het altijd om zijn ambt, bij Maximá om haarzelf. Toch is zij nooit meer dan een Frans Bauer die een documentaire over Amerika maakt of een André van Duin die bij de herdenking van de Februaristaking spreekt. Helaas is verbijzonderde gewoonheid een bestanddeel van onze massacultuur geworden; we komen er nooit meer vanaf.` 

Nee, mijn vader zal, vermoed ik, vooral een afkeer hebben gehad van de quasi-persoonlijkheid van koningin Wilhelmina. Pas getrouwd heeft hij met zijn jonge gezinnetje twee keer een bombardement aan den lijve meegemaakt, op Rotterdam en Den Haag; daarnaast waren er de razzia's waarvoor hij moest onderduiken én de hongerwinter, die mijn moeder en mijn broer bijna fataal werden. Wilhelmina daarentegen piepte er tot groot genoegen van de Duitsers aan het begin van de oorlog tussenuit en omringde zich in haar verdere leven met verzetshelden, alsof zij een van hen was geweest, quod non. Aldus verried zij een gezagsgetrouw man als mijn vader tweemaal. 

* het raadsel van linkse edellieden, een contradictio in terminis wat mij betreft, wordt opgelost in het fraaie boek 'Cécile en Elsa, strijdbare freules' van Elisabeth Leijnse (2015). De intelligente, protestantse freules behoorden tot de familie De Jong van Beek en Donk, zo'n typische naam van de Nederlandse adel, want er staat in feite drie niks. Van huis uit hadden Cécile en Elsa een hekel aan katholieken en aan de middenklasse. Elsa noteerde eens in haar dagboek: 'Wij [edellieden] zijn ver van het volk door geboorte, wij verachten de middenklasse (...) omdat die alleen geld zoekt en vertoon, maar het volk is ons lief, te ver weg om ons te bezoedelen, te dicht bij als menschenbroeders om het niet lief te hebben'. Onthullende woorden. Neerbuigend omarmde ze het volk, in de hoop daarmee een coalitie te kunnen vormen tegen de oprukkende middenklasse, die haar stand bedreigde. Maar wat wil het geval? Beide zussen kozen voor een echtgenoot uit de middenklasse, die bovendien rooms was, wat zij tenslotte ook werden! De middenklasse zorgde er niet alleen voor dat zij hun luxe leventje konden voortzetten, ook dat het Nederlandse volk welvarend werd.  

 


terug naar boven