Etiquette




Waarschuwing: Wie het woord debarasseren niet kent, kan dit artikel beter ongelezen laten.


'Er is geen klasse, we zijn het leven moe.'
Raymond van het Groenewoud.



 

Hollandse manieren, deel I

 

Etiquette is een vrolijk onderwerp, bijna ideaal voor slapstick. De Dikke en de Dunne, Charlie Chaplin, zelfs André van Duin, wat hebben zij anders gedaan dan algemene gedragsregels zo lomp mogelijk overtreden. Voor fijnzinnige humor leent etiquette zich minder. De Duitse cartoonist Loriot publiceerde in de jaren vijftig het boekje Der gute Ton, waarvan nota bene Remco Campert een Nederlandse bewerking maakte: Zo hoort het eigenlijk. Alles wat je ervan kunt zeggen is dat de combinatie van een cartoonist en een dichter tot verbazingwekkende meligheid kan leiden.

Het punt is: al handelt etiquette om theater, de dramatiek ontbreekt. Het lachwekkende schuilt vooral in de acteurs: enerzijds ingewijdenen die pretenderen alles al te weten en anderzijds parvenu's die hun ogen goed de kost geven voordat ze pretenderen alles al te weten. Schrijvers over goede manieren - van Erasmus tot Amy Groskamp-ten Have - konden zich daarom wel luchtig, zelfs luimig uiten, hun ondertoon bleef ernstig, anders kwam de boodschap niet aan. Leonhard Huizinga, schrijver van schelmenromans, hield zijn lezers zelfs voor: 'Ëen vergrijp tegen de etikette (!) wondt als een dodelijke belediging'.

loriot

Uit: Zo hoort het eigenlijk, het handboek der verfijnde etikette in woord en beeld, Loriot & Remco Campert, 1958

 

Dertig jaar geleden had G.L. van Lennep in NRC-Handelsblad een rubriek waarin hij wel met allerlei regeltjes de draak stak. Een treffend verschil met zijn collega's: hij richtte zich tot een gewillige incrowd; het gros van de mensen had hij al opgegeven. Het door hem bedachte tv-programma Glamourland ging nog een stap verder. Reporter Gert-Jan Dröge ontmoette daarin de quasi-society bekend van de massamedia en deelde met de kijker het droevige besef dat ware stijl iets van gisteren was. 

Glamourland heeft een vervolg gekregen in Hoe heurt het eigenlijk? van Jort Kelder. Ironie was bij hem slechts een voorwendsel, want hij tapte beslist uit een ander vaatje. Van Lennep en Dröge bezaten, zou ik zeggen, het perspectief van de modale villabewoner, Kelder dat van een snakkende dandy uit een rijtjeshuis. Hij adoreerde nieuw geld en kwijlde bij oud geld - in wezen de naaste statusconcurrenten van de modale villabewoner. Ongetwijfeld paste zijn visie beter bij de tijdgeest, maar wat hij bracht was een flauwiteitenkabinet van maniertjes en gadgets, zonder een spoor van melancholie. In de kern leek hij patsers cachet te willen verschaffen, en adellijke oudjes een beetje gezelligheid. Tijdens het kijken dacht ik steeds: dit programma zou in Australië of Nieuw-Zeeland moeten worden uitgezonden. Maar misschien zijn wij inmiddels tot het niveau van zulke landen afgezakt. 

 

monsieur

Sinds wanneer heet iedere man 'mijnheer'? Le plaisir d'être appelé Monsieur, Epinal, z.j.

 

De belangrijkste etiquetteschrijvers van dit moment zijn Beatrijs Ritsema en Reinildis van Ditzhuyzen. Overeenkomstig hun beroepscode onthouden zij zich van humor, al verschillen zij wezenlijk van elkaar. Sociaal-psychologe Ritsema had een Lieve Lita-rubriek in Trouw, waarin zij zich met menselijke problemen bezighield, in plaats van met etiquette dat dergelijke problemen juist moet voorkomen. Eigenlijk speelt ze vals spel. Ze laat achteloos blijken de faits et gestes van de betere kringen door en door te kennen, maar geeft tegelijk aan niet van de lepeltjes en de bordjes te zijn. Waarom ze dan toch dat woord gebruikt? Etiquette was altijd een geheim hulpmiddel van de elite om zich te onderscheiden van eenvoudige mensen, die hooguit beleefd konden zijn maar nooit wellevend. Waarschijnlijk omdat fatsoen in haar ogen te burgerlijk klinkt - premier Balkenende werd in de Tweede Kamer ooit uitgejoeld toen hij tot fatsoen opriep - noemt zij dat nu etiquette. Opmerkelijk: hiermee verlaagt zij het begrip etiquette eerst om het vervolgens te verhogen en voor een ieder zinvol te verklaren. De antropologie kende tot dusver geen voorbeeld van gesunkenes en erhobenes Kulturgut ineen.    

Historica Van Ditzhuyzen is nog een ouderwetse goedemanieren-lerares, die de hele mensheid wil verheffen, te beginnen met mensen die niet langer en publique flaters willen slaan. Haar motto luidt: 'Etiquette is niet tuttig maar nuttig', ofschoon je al bladerend in de Dikke Ditz, een hedendaagse bewerking van Amy Groskamp - ten Have's bestseller, soms de neiging hebt dat omgekeerd te lezen. Dat gebeurt vooral zodra zij zich van haar verlichte kant laat zien. In de Dikke Ditz uit 2018 had ze, zo meldde ze haar lezers, de regel laten vallen dat men groenten en aardappelen niet met een mes dient te snijden, want dat was ooit ingevoerd vanwege de ijzersmaak die messen afgaven, wat met de huidige exemplaren van roestvrijstaal niet langer dreigt. Wel, Gero verkoopt roestvrijstalen messen al bijna honderd jaar! Ook acht ze het niet langer onjuist als mensen met een glas water meetoasten met wijndrinkers, in huiselijke kring al sinds jaar en dag staande praktijk.  

Ondanks hun onderlinge verschillen mikken beide dames op dezelfde doelgroep, al versluieren ze die. Desgevraagd zullen zij uit één mond verklaren dat zij de multiculturele samenleving omarmen, maar een moslim kan bij hen hooguit leren dat hij tijdens het bidden zijn hum niet in de lucht moet steken en dat hij met zijn handen van het eten dient af te blijven. Hun lessen regarderen dus mensen met een westerse levensstijl, althans degenen die bij de mainstream horen; ik neems althans aan dat zij zich niet richten op Gothics, krakers, hooligans en naturisten.  

 

ontlasting

'A watering place in Holland', anonieme Engelse cartoon uit 1785 over publieke ontlastingsgewoonten in Nederland (Atlas van Stolk).

 

Met het oog op de elitaire herkomst ervan zou etiquette mijn inziens allereerst voer voor onderzoek moeten zijn, in plaats van leerstof, opdat mensen weten waar ze in de evolutie staan. Laat ik een voorbeeld geven.

Een weinig belicht hoofdstuk in de brede democratisering van de afgelopen eeuwen is de titulaire geschiedenis. Volgens de neerlandica Hanny Vermaas is 'u' tegen anderen zeggen pas rond 1800 ingeburgerd geraakt. Daarvóór overheerste 'jij', - afkomstig van het 'gij' dat de Statenbijbel bezigt maar gaandeweg tot 'jij' is verzacht. Dat onze voorvaderen het 'u' niet kenden lijkt mij logisch, want wij hadden geen koning die zich als een Wij voordeed, waarop onderdanen niet anders kunnen antwoorden dan met 'Jullie' (vergl. het Franse vous). Het zal geen toeval zijn dat 'u' aan een opmars begon toen Nederland een majesteit kreeg, maar heel vreemd: in één moeite door gingen burgergezinnen elkaar ook onderling met 'u' adresseren, wat in Frankrijk en Duitsland (en onder de adel) juist nooit gebeurt. Nederlanders (en Vlamingen) waren daarmee opeens deftiger dan andere Europeanen. In Nederland is dat een tijdelijke overreactie gebleken. Inmiddels is tutoyeren hier weer algemener dan elders, tot mijn genoegen, zeg ik erbij.  

Minstens zo interessant: wanneer is het gebruik ontstaan om niet-adellijke mannen 'mijn-heer' te gaan noemen? In Engelse cartoons over Nederland was Mynheer al in de achttiende eeuw een berucht type: hij stond openlijk op straat te sassen, een tafereel dat je vandaag allerwegen weer kunt aanschouwen. In Een sentimentele reis van Laurence Sterne figureert een Mynheer die geen nadere omschrijving krijgt maar veel eigenwijsheid en onbeantwoorde inbeelding doet vermoeden.

Mijnheer is in ieder geval lange tijd een mijnheer gebleven, zelfs onder vrienden, in de zin dat zij elkaar niet met hun voornaam maar met hun achternaam aanspraken ('Zeg, De Vries'). Dit klinkt afstandelijk maar was bonhomie, amicaliteit zonder intimiteit. Mijn schoonvader begroette mij dikwijls met: 'Zo, De Jager'. Iedere handwerker daarentegen, zelfs al was hij op leeftijd, heette bij zijn voornaam, tenminste als het goed was, want er waren werkgevers die voor het gemak al hun ondergeschikten Jantje of Marietje noemden. Ook dit is radicaal gewijzigd: wie tegenwoordig een ondergeschikte op zijn plek wil houden zegt meneer en u tegen hem.  

 

getaptzijn

Savoir vivre op z'n Hollands: 'Getapt zijn', etiquette voor Dames en Heeren uit 1923, door J. van Mars. 'Getapt' verraadt de handelsman; de ware liefhebber van etiquette verfoeit dit. Collectie Heijting, Uva.

 

Contrair aan deze ontwikkeling verdween aan de top heel wat eerbetoon. Handen kussen uit dankbaarheid en op je knieën om vergiffenis vragen waren in de tijd van Dickens  normale gedragingen; sinds wanneer niet meer? En hoe zit het met achterwaarts een kamer uitlopen? Voor zover ik weet was dat in de twintigste eeuw nog voorschrift bij koningin Wilhelmina en bij een enkele Tilburgse fabrikant. Toen ook heetten burgemeesters nog 'excellentie', wat ministers tot in de jaren zeventig zijn gebleven. Tot die tijd waren  rechters ook 'edelachtbaren' en een doctorandus 'weledelgeleerde'. Maar de vaderlijke zegen schenkt nu alleen de paus nog. In deze veranderingen zie je twee tendensen: opwaartse democratisering en neerwaartse nivellering, behoorlijk ingewikkeld, als je erover nadenkt.

Voor vrouwen bestond van oudsher zelfs een vierslag: mevrouw, mejuffrouw, juffrouw en vrouw, zoals in Multatuli's Woutertje Pieterse valt te lezen. Mevrouw was in de negentiende eeuw nog zeldzaam: lang niet elke mijn-heer had een me-vrouw. Mejuffrouw (in Limburg 'madam', aldus Toon Hermans) was voor velen het hoogst bereikbare. Rond deze statuskwestie zijn hele schaduwgevechten geleverd. Op www.delpher.nl zijn kostelijke anekdotes uit Den Haag te vinden over volksdames die elkaar tijdens het wachten bij de bakker om de haverklap 'mevrouw' noemden en uitgebreid naar wederzijdse vriendinnen informeerden: 'Hoe is het toch met mevrouw Karelsen?' Zelfverheffing kon ook middels een annonce. Er waren nogal wat juffrouwen die als mevrouw in de krant lieten weten een dienstbode te zoeken. Pas tegen 1900 werd de samenleving scheutiger met deze titel en bewaarde men mejuffrouw voor ongetrouwde dames, wat zeker tot in de jaren vijftig heeft geduurd. En nu is elke vrouw een mevrouw, zoals elke man een heer is. Weledelgeboren bovendien, een naoorlogs presentje van de overheid dat zelfs minderjarigen ten deel valt.             

 

trap1

Uit: Levenskunst, handboek over levensvreugde, alledaagse dingen van het leven en omgang met mensen, Elsevier 1972.

 

Onderzoek zou ook orde scheppen in de wirwar aan regeltjes die in Europa heerst en waartegen Brussel merkwaardigerwijs nooit is opgetreden. Denen en Zweden kennen geen woord voor 'alstublieft'. De laatsten hebben in de jaren zeventig zelfs het 'meneer' en 'mevrouw'en het 'u' afgeschaft'. Een Zweedse ober begroet je daarom eenvoudig met 'Hee', alsof hij jou al jaren kent. En een Engelse gentleman roept uit de verte niet 'Oehoe' maar 'Oi', waardoor je denkt: zou hij toch van eenvoudige komaf zijn? Waar blijft het Europese Normaliseringsinstituut in deze.

Zo vinden Belgen en Britten het correct een soepbord aan de rand op te lichten teneinde de allerlaatste druppeltjes te kunnen wegscheppen, iets wat bij ons alleen Tokkies doen. Een Fransman loopt rechts van een dame, terwijl bijna overal een heer links van een dame loopt, - tenminste in ongetrouwde staat; in getrouwde staat dient een Nederlandse heer eveneens rechts te lopen. (Of is het: diende? Beatrijs Ritsema raadt aan dat mannen 'aan de buitenkant' lopen, dus de straatkant, zodat zij opspattend water kunnen opvangen en vrouwen de beste blik op de etalages gunnen, wat mij overigens nogal ongeëmancipeerd voor komt).

Wonderlijk is tevens dat in Zuid-Europese landen officiële toespraken openen met 'Heren en dames', terwijl wij steevast 'Dames en heren' zeggen, net als Engelsen en Duitsers. Vanwege de positie die vrouwen van oudsher innamen kan ik begrijpen dat heren traditioneel als eersten werden genoemd, en dat zou betekenen dat wij op enig moment in de geschiedenis zijn overgestapt op 'dames en heren', uit galanterie. Niettemin blijft een geadresseerd echtpaar nog steeds 'de heer en mevrouw' , zelfs als de vrouw in kwestie de kostwinner is. Het kan daarom best zijn dat klank hierin mede een rol speelt. 'Heren en dames' klinkt minder fraai dan vice versa, en hetzelfde geldt voor 'gentleman & ladies'. Insgelijks prefereren wij de volgorde 'jongens en meisjes' en 'vrienden en vriendinnen'.     

Eveneens wonderlijk: bij ons hoorde van oudsher de man als eerste een trap te bestijgen, in Zuid-Europese landen geniet de vrouw die eer. Gebeurt dat daar om de man tersluiks in staat te stellen een studie van haar contouren en motoriek te maken? Wel, op Nieuw-Guinea leven de Korowai in boomhuizen op veertig meter hoogte; ooit waren zij koppensnellers, maar toen al eisten hun dames uit hoofde van de zedigheid dat de heren vóór hen de touwladders beklommen. 

 

etiquette1

Bourgeois etnologie, uit: Levenskunst 1972.

 

Op een fundamenteler vlak ligt de intrigerende kwestie waarom Nederland eigenlijk nooit een hofcultuur heeft bezeten. De Oranjes lopen al vijfhonderd jaar in de hofstad rond en heet Den Haag dan voor niets zo? Hoe kan het dat zij zo weinig invloed hebben uitgeoefend op de nationale omgangsvormen? Je zou zeggen: een klein land, minstens honderdduizend landgenoten, zo is eens becijferd, stammen rechtstreeks van Willem van Oranje af en toch is hoffelijkheid hier een malle buurman met een vlinderdasje. Zou dit iets met de godsdienst te maken hebben gehad? Ten dele ongetwijfeld wel. Nederland is met Zwitserland het enige land op het Europese continent waar de handkus niet voorkomt, en het kost weinig fantasie de paniek van een calviniste bij dit wufte ritueel in te beelden. Maar Engeland en Scandinavië, die minder zwaar in de leer zijn, kennen de handkus evenmin, en de protestantse delen van Duitsland weer wel. Raadselachtig. 

Ander voorbeeld: zelfs tot na de Tweede Feministische Golf bestond hier de gewoonte dat een man een vrouw voorging bij het betreden van een horeca-gelegenheid. In het boek Etiquette uit 1994 van Inez van Eijk kwam ik die regel nog tegen, zo ook in de Dikke Ditz uit 1999. Bij mijn weten gold overal elders die regel slechts als er een draaideur in het spel was; bij een gewone deur kreeg een vrouw voorrang. Hoe heeft dit verschil met het buitenland kunnen ontstaan? Nederland is altijd volgend geweest in etiquette; op dit punt niet. Is dit, ik doe een gok, vanwege het feit dat hier al vroeg afdakjes boven deuren waren aangebracht die wachtende vrouwen bij regen bescherming boden? Of waren de openbare gelegenheden hier doorgaans zo smerig en onguur dat mannen eerst moesten uitvissen of het er wel pluis was? Overigens lappen de meeste Nederlandse vrouwen deze regel tegenwoordig aan hun laars.

 

vuurgeven2

Een dame steekt haar sigaret nooit zelf aan! De Tweede Feministische Golf heeft aan ettelijke rituelen tussen man en vrouw een einde gemaakt. Genderneutraliteit is nu het algemene streven, behalve in sport, inclusief denksport. Ook radicale feministen laten zich vrouwensport, een cadeautje van de bourgeoisie, niet afpakken, hoewel ze daarmee zelf illustreren dat vrouwen prestatief niet gelijk aan mannen zijn, wat zij op de arbeidsmarkt dan weer stellig ontkennen. Op de arbeidsmarkt eisen vrouwen zelfs ouderwets voorrang, alsof zij nog steeds hun sigaret krijgen aangestoken. Levenskunst, 1972    

 

Over zulke zaken lees je nooit iets, maar discussies vinden evenmin plaats. Iets moet altijd zijn omdat het zo is en daarmee basta. Zelfs relativerende informatie uit het verleden blijft achterwege. Zelf vond ik het machtig interessant om in Pieter Stokvis' Het intieme burgerleven te lezen dat halverwege de negentiende eeuw ook nette plattelanders à la De Aardappeleters van Van Gogh nog in een gemeenschappelijke schotel zaten te prikken. En dat pas aan het eind van die eeuw de ogenschijnlijk logische methode om mes en vork tegelijk te hanteren uit Engeland is overgewaaid; tot die tijd was bij ons de Franse methode gangbaar om met een mes louter het vlees te snijden en verder alleen een vork te gebruiken. Babyboomer Chris van Esterik (No satisfaction) at in De Betuwe zelfs nog zonder mes, net als de regentenfamlie Six, aldus Geert Mak in De levens van Jan Six. De meesten van ons kennen die gewoonte alleen van Amerikanen (die daarbij ook nog hun linkerhand onder de tafel houden). Etiquetteregels hebben altijd iets categorisch, maar hun wordingsgeschiedenis wijst anders uit. 

Om toch eens tegengas te bieden heb ik ooit via een mail bij Beatrijs Ritsema aangekaart dat de wens 'smakelijk eten' technisch gesproken een goede aftrap voor een gezamenlijke maaltijd vormt. Aanleiding was een opmerking van haar op www.beatrijs.com dat deftige mensen zo'n wens als burgerlijk beschouwen, waarmee zij terloops haar eigen sophistication etaleerde. Ter verklaring voerde zij aan dat men bij zulke mensen erop mag rekenen dat het eten smakelijk zal zijn, zodat het expliciet uitspreken van de hoop daartoe een belediging behelst voor de vrouw des huizes en/of haar kok.

 

bestek1

 

dichtdekken

De (viertandige) eetvork begon in de 17de eeuw aan zijn opmars. Lang is gezocht naar de ideale wijze van dekken. Jonkvr. Henriëtte Rappard raadde in 1909 nog aan de vork rechts van het mes te leggen, met de lepel eroverheen, zoals in de bovenste opstelling. Internationaal kreeg de plaatsing links van het bord de voorkeur. Er bestonden twee scholen: de Fransen kozen voor de tanden naar beneden ('dicht'), waardoor de familewapens zichtbaar zijn; de Duitsers voor de tanden naar boven ('open'). Na 1900 is bij ons de Duitse methode gangbaar geworden, hoewel niet, zoals uit deze foto spreekt, bij de Oranjes, al zijn die nog zo Duits. www.paleishetloo.nl   

 

Kom nou! Zelf heb ik dit gebruik eerst leren kennen bij stijve protestanten die duidelijk niet voor de lol aten. In de jaren zeventig heb ik een katholiek, die op de Nederlandsche Bank was gaan werken, dit uitdrukkelijk zien navolgen. Tijdens etentjes bij hem thuis weigerde hij voortaan het bekende beginsignaal te geven. Omdat wij als disgenoten daar toch op zaten te wachten, verzon hij steeds een andere opwekking: 'Nou jongens, dat ziet er goed uit' of 'Ik ben benieuwd wat de kok nu weer heeft bereid.' Pas daarna begon iedereen smakelijk te eten, zoals de bedoeling was.

Volgens mij zit de zaak als volgt in elkaar. Aristocraten en hun kleine broertjes: de patriciërs, zullen van oudsher bij maaltijden iedere opwekking achterwege hebben gelaten. Misschien fluisterde een livreiknecht ooit zijn heer iets toe, maar waarschijnlijk niet, want dat zou van verregaande gemeenzaamheid hebben getuigd. In Engeland en Amerika leidde dit ertoe dat men ging eten zodra men was bediend. Enjoy yor meal', vaak afgekort tot 'Enjoy', is daar een frase voor obers. Elders gold dat eerst de gastvrouw haar mes en vork ter hand moest nemen. Calvinisten zullen dit seintje gretig met zwijgzaamheid hebben beantwoord. Eeuwenlang dankten zij immers bij de maaltijd de Heere, Heere, voordat zij zich schuldbewust over hun bord bogen.

 

etiquette4

'Een correct man staat op wanneer een dame aan zijn tafeltje een praatje komt maken; zijn gezellin mag blijven zitten'. Uit: Etiquette van mr. A. van Deinse, 1972. Een dergelijk tafereel viel in iedere tearoom te aanschouwen, maar er zijn geen tearooms meer. Goed getroffen is de burgerlijkheid van onze beau-monde. Nooit Jackie Kennedy, nooit Grace Kelly. 

 

De Napoleontische tijd bracht voor burgers eindelijk het 'bon appétit' naar Nederland, wat door francofiele landgenoten terstond zal zijn omarmd. Het liep eigenlijk mis met de vertaling daarvan, die na het vertrek van de Fransen wenselijk werd. Letterlijk betekent bon appétit: 'goede eetlust', maar dat stuitte op een ander taboetje. Protestantse burgers spreken frank en vrij van 'lusten en lasten' en van 'honden die ergens geen brood van lusten', maar niet van 'ik lust', want dat zou eigen wellust kunnen doen vermoeden. De Duitsers zaten kennelijk met hetzelfde probleem; zij losten het op door het appétit te verduitsen en er 'guten' voor te zetten. Als alternatief gebruikten zij: 'Mahlzeit', wat een soldateske oorsprong zal hebben. Ons merkwaardige 'Eet ze' komt hierbij in de buurt maar is nooit populair geworden; ik stel me altijd voor dat die opwekking stamt van het oplezen van recepten (Eet ze... die gegratineerde aardappelen). Hét alternatief voor 'bon appétit' werd bij ons 'smakelijk eten'. Maar in feite is dat een stap verder. In plaats van iemands algehele instelling tot een maaltijd gaat het dan over het smikkelen zelf, over hoe dingen op de tong worden ervaren, en dat facet lieten velen liever onbesproken. 

In de digitale databank van historische kranten kan men niettemin vinden dat 'smakelijk eten' in de negentiende eeuw een bescheiden opmars beleefde. Vooral in vertaalde feuilletons valt die wens regelmatig. Aan het eind van de eeuw lezen we ook wat het praktische nut ervan kan zijn. In Het Paleis voor de Volksvlijt ontvangt de Vereeniging tot Vereedeling van het Volksvermaak een massa arme kinderen voor een feestmaal ter gelegenheid van Sinterklaas. Iemand spreekt een welkomstwoord en geeft dan de kinderen toestemming tot de aanval over te gaan via een luid: 'Smakelijk eten.' Het verenigingswezen zal inderdaad een wegbereider voor die wens zijn geweest, net als de vele restaurants die in de twintigste eeuw ontstonden. Voor een ober vormen die woorden een ideaal bruggetje om zich van een tafel af te kunnen keren, en mijn gedachte is ook dat uit die hoek de Bommeliaanse frase 'Smakelijke voortzetting' stamt, - al kan dat evengoed het verenigingswezen zijn geweest, met zijn door vele speeches onderbroken feestmalen. 

 

aardappeleters    

Aardappeleters (1885) van Van Gogh. Het gaat hier om het aardappelprikken uit een gezamenlijke schotel. Dat was bij burgerfamilies in de provincie tot halverwege de 19de eeuw gebruikelijk. Boeren in De Peel deden het zelfs voor de oorlog nog. (Google Art)

 

Welnu, Beatrijs Ritsema reageerde op mijn inbreng zoals het een psychologe betaamt: iedereen moest zelf weten wat hij deed. Zij weigerde op de subtiele onderliggende regiekwestie in te gaan en wees op de mores hieromtrent in andere landen, met als boodschap dat alles relatief en dus verdedigbaar was, inclusief deze verbreiding van protestants chagrijn, al zei ze dit laatste er niet bij. Aan Van Ditzhuyzen heb ik mijn mening niet eens durven voorleggen, want ik begrijp dat zij uit onsteltenis over onze manieren al regelmatig haar toevlucht naar Wenen neemt.

Ik pleit niettemin voor 'smakelijk eten'. Met drank, toch een minder prominent onderdeel van de maaltijd, wordt immers wel driftig getoast, zelfs wanneer de glazen met kraanwater zijn gevuld.

Ik pleit bovendien voor 'aangenaam' bij een kennismaking, zoals in Vlaanderen te doen gebruikelijk is.

O, ik weet, dit is het gruwelijkste wat je volgens sommigen kunt zeggen. Commissaris van de Koningin Molly Geertsema wees zelfs een keer een sollicitant voor een baan op het Provinciehuis af omdat hij bij hun kennismaking het A-woord had gebezigd (Klaas Tammes, blz 204). Wat hier extra frappant aan is dat Geertsema zich erop liet voorstaan met Jan Rap en zijn maat op goede voet te verkeren, maar iemand die zijn best deed om netjes over te komen diende kennelijk afgestraft te worden. Misschien had de man ook een 'goedkope kop', nog zo'n maatstaf in hogere kringen.

Nu wil ik niet ontkennen dat ook ik mijn opinie klaar heb zodra het A-woord valt, maar waarom eigenlijk? In mijn jeugd was er een Duitse tv-serie getiteld Gestatten, mein Name ist Cox. Wanneer die Cox ergens binnenkwam zei hij volgens de ondertitels kortweg: 'Cox, aangenaam'. Mijn vrienden en ik vonden dat ongelofelijk stoer. 'Aangenaam' komt ook overeen met het Amerikaanse 'Nice to meet you' en het Italiaanse 'Piacere', welbeschouwd de allerbeste reacties bij een kennismaking. Volgens de Nederlandse boekjes dien je bij zulke gelegenheden echter te vragen: 'Hoe maakt u het?' - zónder dat je daarop antwoord krijgt! Jouw vraag blijft dus in het luchtledige hangen, waardoor je je in een gezelschap van enige omvang algauw een Mr. Bean voelt, of beter: een van de vele Mr. Beans die allemaal hetzelfde zinnetje mompelen.

handkus2

Uit: Levenskunst, 1972. De handkus is in Nederland nooit populair geworden, netzomin als in Zwitserland, Scandinavië en Engeland.

 

Het gekke is dat volgens Amy Groskamp-ten Have Nederlanders vroeger net als Vlamingen wel degelijk 'aangenaam' en zelfs 'aangenaam kennis te maken' zeiden. In haar vooroorlogse klassieker Hoe hoort het eigenlijk? meldt ze dat 'beschaafde personen' deze termen sinds kort vermeden als 'zijnde te afgezaagd'. Dat is natuurlijk kletskoek, want iedere etiquetteregel is afgezaagd. Ik vermoed dat onderscheidingsdrang de ware drijfveer is geweest dat beschaafde personen hiervan afweken. 'Aangenaam' was makkelijk aan te leren en klinkt au fond eigengereid en egalitair. Ook pretentieus wanneer een ondergeschikte het zei; het was aan zijn baas om een ontmoeting als zodanig te betitelen. Toen zelfs Jan met de Pet zich van deze frase ging bedienen kon de elite beter iets anders zoeken. Het ligt voor de hand dat zij daarvoor bij haar naburen te rade is gegaan, die tot vandaag allemaal Wie geht's ihnen?, Comment-allez vous? of How do you do? prevelen. Logisch is zo'n vraag echter allerminst. Zij impliceert immers dat je de aangesprokene reeds kent, want anders zou je niet naar zijn toestand informeren. Zelfs weet je ongeveer al hoe het met hem is gesteld, opdat hij, net weduwnaar geworden, niet spontaan in snikken uitbarst.

Maar: tant pis. Jongeren van tegenwoordig hebben alle voorschriften op dit gebied naast zich neergelegd; zij zeggen gewoon dat zij het prettig, leuk of interessant vinden met iemand kennis te maken. Ook schrikken zij niet op als zij 'smakelijk eten' horen wensen. Sowieso is de stille terreur die etiquette kon uitoefenen, geweken. Adriaan Venema vertelt in Verleden tijd hoe hij nog in de jaren vijftig daaronder leed. Als jongen van eenvoudige komaf had hij een rijk vriendje, wiens vader zijn gezin en hem eens meetroonde naar Jan Tabak. Adriaan was nog nooit in een restaurant geweest en uit angst daar blunders te begaan, wendde hij op de parkeerplaats misselijkheid voor en moest hij anderhalf uur op het gezin in de auto wachten, flauw van de honger.

 

maxima

Nieuw rolmodel voor Nederland: koningin Maximá. Van alle hedendaagse burgerkoninginnen is zij de enige die met een gesperde mond lacht, zoals hier bij een officiële ontvangst in de VS. Die mond vormt wel een terugkerend onderwerp op royaltyblogs, begrijpelijk, want de Romeinse dichter Ovidius adviseerde vrouwen nog bij het lachen de onderlip tegen de boventanden gedrukt te blijven houden. www.newmroyals.com

 

Mijn pleidooi voor 'smakelijk eten' is dus achterhaald. Toch zou het goed zijn als discussie rond etiquette normaal wordt. Begin jaren tachtig merkte ik dat bekenden in het voorbijgaan 'hallo' tegen me zeiden. 'Hallo', moet men weten, was oorspronkelijk een Engelse kreet om mensen van ver te roepen maar dankt zijn opkomst als groet aan de eerste jaren van de telefonie in Amerika: 'Hallo' in een hoorn uitspreken bleek minder mal te klinken dan 'Do I get you?' of 'Are you there?' Eenmaal als groet geaccepteerd gingen bekenden dat woord gebruiken bij een ontmoeting; onbekenden hielden het op een formeler 'dag'. Maar 'hallo' bleef wel een begroeting, het startsein om op z'n minst wat algemeenheden uit te wisselen, en terwijl ik daarvoor dus stopte liepen mensen nu tot mijn verbazing gewoon door. Nog vreemder werd het toen ook onbekenden 'hallo' tegen je gingen zeggen, tot aan winkelpersoneel toe. 'Hallo' werd daarna snel 'hoi' en verhuisde rond de millenniumwende zelfs naar het eind van een ontmoeting - 'hoi' als 'tot ziens'. Ik weet nog dat ik de eerste die aldus van mij wegliep onderzoekend nakeek alsof er iets aan zijn continuïteitsbeleving schortte. Enige discussie, althans openheid van zaken, had hier verwarring kunnen voorkomen.

Met een debat over etiquette zouden we eindelijk ook iets kunnen ondernemen tegen de Brabantse Drieklapper die sinds de jaren zeventig in zwang is geraakt. De theorie is dat die drieklapper via een Brabantse tussenstop is komen overwaaien uit Frankrijk, maar dat geloof ik niet. Brabant was nooit een zoenprovincie. Sociaal zoenen was meestal een eenzijdige actie: een kind drukte een kus op de wang van de moeder of omgekeerd, een uitwisseling kwam zelden voor. En Fransen kennen regionale regimes van twee tot vijf zoenen. Het gebied waar drie zoenen de norm zijn (het agrarische platteland ten oosten van Parijs o.a.) staat niet bepaald te boek als trenssettend. Mijn eigen waarneming als portier van de Melkweg in Amsterdam is dat de drieklapper ter vervanging diende van de zoen op de mond die onder de uiterst hippe bezoekers ervan kortstondig mode is geweest. Omdat zo'n zoen werkelijk te intiem was, ging men er twee op de wangen geven - niet genoeg, pas een derde compenseerde het verlies van de mondkus afdoende. Een nieuw ritueel was geboren en begon aan een snelle opmars, omdat ook provincialen zich erdoor hip konden voelen en vrouwen tijdens begroetingen genoten van de extra aandacht die zij ontvingen. Helaas getuigt de drieklapper in de praktijk niet alleen van een zelden ervaren gretigheid, hij kost overdreven veel tijd en kan bij herhaalde toepassing zelfs duizeligheid veroorzaken. Psycholoog Dolf Kohnstamm heeft er serieus actie tegen gevoerd, zij het zonder succes: vrouwen, inclusief feministes, lieten zich deze speciale behandeling niet meer afnemen, en voor zover ik weet hebben Beatrijs Ritsema en Reinildis van Ditzhuyzen zijn noodkreet niet eens ondersteund. 'Tot zoens', lispel ik tegenwoordig met Remco Campert bij het weggaan. 

 

zalm

Oud-minister en ABN-Amro-topman Gerrit Zalm was de eerste Nederlandse hoogwaardigheidsbekleder die lachte met  opengeklapte kaken, zoals chimpansees doen wanneer zij een soortgenoot bedreigen. Compilatie www.stevenbrownsblog.wordpress.com

 

Alsof het nog niet erg genoeg was, zitten we sinds het jaar 2005 ongeveer opgescheept met mannelijke equivalenten van de Brabantse Drieklapper: de one-armed hug, waarbij mannen elkaars rechterhand vastpakken en dan de dito schouder tegen elkaar drukken, én de complete accolade, zoals onder maffiosi gebruikelijk is, - met volgens mij als intiemste variant die waarbij ieders hoofd verzaligd boven de linkerschouder van de ander hangt. Anno 2015 is het bij Amsterdamse heteromannen van, zeg, vijftig jaar evenmin vreemd als zij daarbij elkaar een zoen op de (stoppel-) wangen drukken. Vreselijk. Ik weet nog dat ik bij mijn skiclubje aan een lang afscheid begon toen een nieuweling dit gebruik wist te introduceren; niet omdat ik aan smetvrees lijd maar omdat ik de verandering ongeloofwaardig vond. Smetvrees, in plaatsvervangende zin, doet zich bij mij wel voor bij de lange omhelzingen die op de televisie gebruikelijk zijn geworden. Een mannelijke minister van Onderwijs meldde tijdens de coronacrisis al dat menigeen het knuffelen miste. Knuffelen, brrr. 

In een versnelde terugblik lijkt het hier om een regelrechte Umwertung te gaan maar dat is toch niet juist, zo valt te lezen bij Pieter Stokvis. Mannen die elkaar zoenden werden bij ons pas in de negentiende eeuw als verwijfd beschouwd, net als gearmd paraderen, wat in Italië nog steeds gebeurt. Als kleuter, herinner ik me, liep ik met een vriendje over straat met ieder een arm om elkaars nek. Onhandig maar oergezellig. Het doet me denken aan hondjes die tijdens het rennen graag met hun zijkant tegen elkaar leunen; ze blaffen er soms bij alsof ze intussen overleg voeren.

 

zoenbutton

Zoenbutton van campaign-view. De eerste corrigerende zoenbutton dateert al uit 1994, op initiatief van de Twentse non Monica Muskens. Tevergeefs. De Brabantse drieklapper stamt volgens mijn eigen waarneming niet uit Brabant maar uit het Amsterdamse hippiemilieu, als vervanging van de kus op de volle mond die korte tijd gebruikelijk is geweest. Feministische vrouwen zijn ook de enthousiastste verspreiders geweest: zij dwongen op die manier extra aandacht van mannen af, die elkaar onderling slechts een hand gaven.

 

Eenmaal puber gold echter dat je je vrienden zo achteloos mogelijk groette, à la John Wayne in Rio Bravo. Het summum op dit punt maakte ik mee op kostschool, waar een jongen mij in een lange betegelde gang met een uitgestreken gezicht tegemoet liep en bij het passeren slechts een pink verhief die uit zijn broekzak stak. Ik voelde mij door hem... afgetroefd, want omgekeerd had ik voor hem nog één wenkbrauw opgetrokken. En dan nu al die intermannelijke aanrakingen! Op de Olympische Spelen van Rio de Janeiro zag ik onze koning al kerels die een medaille hadden gewonnen volledig in de armen sluiten. Hij deed dat dermate intens dat een Amerikaanse reporter dacht dat hij hun broer was...

Door open discussies hoeven ouderen zich niet langer geschoffeerd te voelen zodra opvattingen veranderen. Het heeft ook mij verwonderd dat de omgangsvormen almaar amicaler zijn geworden, werkelijk tot voorbij iedere vormelijkheid. De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig verbaasde zich rond 1900 in Engeland dat in gesprekken iedereen naar anderen verwees door slechts hun voornaam te noemen, ook als het ging om politici die zij niet persoonlijk kenden. Zweig, als continentaal gewend om zelfs voor schoolkinderen voornamelijk de achternaam te bezigen, kon daardoor die gesprekken nooit volgen. Deze Angelsaksische gewoonte heeft Nederland langzaam veroverd. In 1963 meldde Gerard Reve aan Josine M., overigens met weerzin, dat onder homoseksuelen het voorstellen met 'Rudi of Eddie' zonder toevoeging normaal was. Niettemin stelde Hans Kaldenbach dertig jaar later nog in Doe maar gewoon dat Nederlanders zich in het formele verkeer voorstellen met hun achternaam en in het informele verkeer met hun voor- én achternaam, dus niet alleen de voornaam. Anderzijds beweerde in 1974 een expert van de Amsterdamse inner circle, G.L. van Lennep, dat men op een 'partijtje' (typisch woord voor dat milieu) kon volstaan met het melden van de voornaam. Inmiddels presenteren al mijn leeftijdgenoten zich doorgaans als 'Frits' of 'Karel', maar ik heb dat nooit overgenomen, al was het maar omdat ik altijd de neiging heb om bij mensen die dat wel doen te controleren of ze niet debiel zijn. Zodra ze op die manier ook nog mensen uit hun omgeving noemen  van wie zij niet weten of ik die überhaupt ken ('Je zou dat aan Sjaak moeten vragen'), weet ik genoeg.

Dat de omgangsvormen losser worden merk je ook aan exclamaties van ondergeschikten die vroeger alleen in directiekamers te beluisteren waren: 'Ik ben er helemaal klaar mee', 'Is goed' en 'Dat gaat het niet worden'. Als even expansief ervaar ik trouwens het nadrukkelijke zóóó van moderne vrouwen ('zóóó leuk'). Het is hetzelfde mechanisme als mensen die een alledaagse hobby, een simpel tijdverdrijf, tot een heuse passie verklaren en jou aldus tot belangstelling dwingen.

 

mannenhug

Anno 2017 zijn de mannenhug en mannenkus onder jongeren in de grote steden hip, aldus dj Giel Beelen. www.giel.vara.nl . Nog in 1976 gingen mannen wezenlijk anders met elkaar om, getuige het slot van dit filmpje: https://nos.nl/artikel/2254993-de-geniale-goal-van-cruijff-tegen-belgie-johan-las-mijn-gedachten.html

 

Toch kun je op dit vlak aan veel wennen zodra je eenmaal de teneur begrijpt. Zelf raakte ik aanvankelijk nogal geïrriteerd als anderen op een verhaal van mij reageerden met een bevestigend 'oké'. Na enig piekeren begreep ik dat men 'oh' of 'aha' teveel eer voor mij vond, want verbazen kon ik uiteraard niemand met wat ik te berde bracht. Het woord 'oké' heeft ook anderszins een betekeniswijziging ondergaan. Ooit stond dat voor een dienstbaar 'akkoord', tegenwoordig voor een lankmoedig 'vooruit'. Sinds pakweg 2005 antwoorden Amsterdamse obers aldus wanneer je iets bij hen bestelt. Ik ervoer dat in het begin als impertinent, maar nu klinkt het me prettig-egalitair in de oren, alsof ik bij hun pact mag horen. Ook het 'prima toch' en 'lekker toch' waarmee snotneuzen vandaag commentaar op jou leveren, waardeer ik inmiddels.

En laatst passeerde ik een beeldschoon buurmeisje dat in een bushokje zat te app-en. Zonder op te kijken zei ze tegen me: 'hoiiii', met afnemende interesse naar het eind. Ik dacht eerst: ze zou ook 'Dag, meneer de Jager' kunnen zeggen. Maar later vond ik haar groet, haar wegwuiving feitelijk, niet ongepast voor iemand van mijn leeftijd. Beatrijs Ritsema zou het met mij eens zijn geweest, Reinildis van Ditzhuyzen daarentegen zou op haar pumps hebben staan stampvoeten, wat etiquette tot zo'n vrolijk onderwerp maakt.

 

Hollandse manieren, deel II

 

Dat het met de manieren in Nederland niet best is gesteld zullen weinigen betwisten. Het zegt al genoeg dat onze literatuur geen sympathiek personage kent à la mr. Pip uit Dickens' Great expectations, die de manieren van een heer overneemt maar te horen krijgt dat wie niet als zodanig geboren is er nooit een wordt. Immers: 'Geen enkel vernis kan de nerf van het hout verhullen, en hoe meer je ervan opbrengt, hoe duidelijker de nerf te zien valt'. 

In de eeuw van mr. Pip noemde Busken Huet zijn landgenoten 'geboren lummels' - vooral dat 'geboren' klinkt hopeloos. En onlangs noteerde de dichter Ilja Leonard Pfeijffer: 'Het vergt geen enkel raffinement om een Hollander te zijn'.

Zie hier het probleem: over ons alledaagse wangedrag dat buitenlanders sinds mensenheugenis verbijstert hoeven we het niet te hebben, en evenmin over de aan de gang zijnde verhuftering die daar nog bovenop is gekomen. Ik volsta wat dit betreft met een sarcastisch advies voor toeristen uit The undutchables (1990):

Zorg dat de winkeldeur de persoon achter u vol in het gezicht treft...

Nee, mij gaat het om basale gedragingen - om fatsoen - van zogenaamd welopgevoede lieden. Ik wil zeker niet betogen dat er op dit vlak de laatste eeuwen geen vooruitgang is geboekt. Annie Ernaux signaleert in De jaren dat tijdens haar leven de Fransen deuren zachter zijn gaan dicht doen en minder stampen met hun schoenen. Bij ons lijkt dat ook het geval. Spuwen in het openbaar, waarvoor in de negentiende eeuw nog overal kwispedoors stonden opgesteld en dat zelfs in kerken en treinen gebeurde, is zelfs uitgebannen, behalve op het voetbalveld, waar het net als onder lama's dient om de tegenstander te imponeren. Het openlijk betasten van het eigen kruis echter is ook daar verdwenen. Ik herinner me van Cruyff's generatie dat die in de stilte voor de aftrap drie, vier keer demonstratief hun handeltje ophaalde. In Italië heb ik in de jaren zeventig nog gezien dat mannen op een plein met elkaar stonden te kletsen en intussen aan de buitenkant van hun broek hun piemel met duim en wijsvinger kleine kneepjes toedienden. Een burgemeester van San Gimignano presteerde dit zelfs waar mijn vrouw bijstond. Ooit zullen wij een zelfde tactiele habitus hebben gehad, maar er is niets meer van te merken..

 

spuwen

Niet eens etiquette maar fatsoen: kitsen, rochelen, spugen, tuffen of fluimen zijn omwille van de hygiëne overal uitgebannen, behalve op het voetbalveld. Affiche Amsterdam, ca 1940. www.zwiggelaarauctions.nl  

 

En toch: Caramba, koningin Maximà. Lachen met gesperde kaken, bij chimpansees de manier om elkaar te bedreigen, was bij ons vijftig jaar geleden des volks; nu kun je dat haar zien doen. Minstens zo opmerkelijk: ze zwaait bovenhands in plaats van onderhands, waardoor je geregeld in haar blote okselsholtes kunt loeren. En nog iets: wijlen mijn moeder wond zich erover op dat, hoe zal ik het zeggen, haar foundation haar onderrug niet als één ononderbroken ronding presenteerde, de zogeheten queenbee-look, die overigens een eendenloopje vergde. In het algemeen, mogen we stellen, mist Maximà de schroom en gelatenheid van de geboren koningin; ze gedraagt zich als een succesvolle carrièrevrouw, wat ze niet is. Zelfs als ze president Obama bezoekt, lijkt het om háár verjaardagsfeestje te gaan. Er zijn veel Nederlanders die haar brutale charme prachtig vinden, ik niet, ik ben jaloers op de Belgen met hun Mathilde. Een monarchie is al een absurd staatsbestel, maar wordt nog absurder als de Koninlijke Familie niet langer de sjiekste familie van het land is.

Bij de regering, van hetzelfde laken een pak. Voormalig Minister van Cultuur Plasterk liet zich zowel binnen als buiten interviewen terwijl hij zijn hoed, een slap bruin geval, ophield. Ik moest direct denken aan een historisch interview met minister-president Beel op een vliegveld in Nederlands-Indië. Beel werd nederig aangesproken met 'excellentie', maar omgekeerd hield hij uit beleefdheid een zwarte bolhoed voor de borst. Nederlandse mannen gebruiken hun hoofddeksel sowieso niet meer om anderen te groeten, iets wat ze eeuwenlang hebben gedaan. Nog tot na de oorlog bestond ten aanzien daarvan een strikte tweedeling: werklieden droegen een pet, burgermannen een hoed. Beide werden vaak gelicht, hoewel een hoed kon opblijven wanneer een pet de lucht inging; een tikje tegen de hoedenrand ter notificatie was al heel wat. Dat een pet een hoed moest groeten was zo dwingend dat wie er geen op had en toch beleefd wilde lijken, aan een haarlok kon trekken alsof hij de klep van van zijn pet beet had. Voor hoeden onderling bestond een drieslag: een hele dop voor de baas, een halve dop voor collega's en kennissen, een joviale greep in de lucht voor vrienden. Het punt was echter dat er steeds meer burgermannen kwamen, wat tijdens spitsuur in de omgeving van kantoren tot een waar hoedenballet leidde. Hierom liet menig man zijn gleufhoed voortaan op de kapstok liggen; bovendien kwam het ding als square te boek te staan. Arbeiders op hun beurt kregen een hekel aan de pet omdat die hun ondergeschiktheid symboliseerde.

In de jaren tachtig waren zowel de hoed als de pet uit de gratie; zelfs de speciale winkels ervoor verdwenen, terwijl totdien elk dorp van enige omvang er een had. Met de Amerikaanse baseballcap als intermediair is het mannelijke hoofddeksel inmiddels weer terug, vanwege de kaalheidsproblematiek vermoed ik; zij het wel in andere zin. De muisgrijze gleufhoed en de typische arbeiderspet hebben tal van varianten gekregen; ook is het sociale onderscheid tussen beide weggevallen en doen ze niet langer dienst als groetinstrument. Achteraf, kunnen we vaststellen, zijn mannen ongeveer dertig jaar bloothoofds gegaan om van de betekenis en etiquette rondom hoeden en petten af te komen. Ze dragen ze nu op dezelfde wijze als een vrouw zou doen.

Op een golfbaan in Frankrijk heb ik daarentegen nog meegemaakt dat een speler op een andere hole zijn cap met een brede zwaai voor mij lichtte. Voordat ik kon reageren was hij alweer achter struikgewas verdwenen, zodat hij mij eigenlijk een 'onpersoonlijke groet' had gegeven, zoals Amy Groskamp - ten Have dat noemde, een ongerichte groet uit eerbetoon of galanterie. Ook bij ons was zo'n groet tot in de jaren zestig gangbaar zodra je een klas, een kantoor, een lift of een coupé betrad, maar inmiddels passen de meeste Nederlanders nog uitsluitend de negatieve variant ervan toe. Hoe vaak gebeurt het niet dat mensen die jij kent in het voorbijgaan iets algemeens in de lucht brabbelen zonder oogcontact met je te zoeken, omdat ze maling aan je hebben en dat graag willen laten weten. Een onpersoonlijke groet, kortom, is bij ons toegestane botheid.   

hoed3

Groetinstructies voor hoedendragers, uit Levenskunst, 1972. Let wel: het is mogelijk dat een van de heren de dame in kweste helemaal niet kent, maar zodra zijn metgezel de hoed licht hoort hij het hetzelfde te doen.   

 

En kijk eens hoe mannen zitten. Mijn vader zat altijd rechtop, met de benen over elkaar geslagen als... wederom een vrouw, realiseer ik me opeens. Ik geloof niet dat ik hem ooit onderuit gezakt heb betrapt of met het ene been haaks over het andere, zodat de zool van zijn schoen zichtbaar werd. Bij G.L. van Lennep las ik dat nette mensen dat ook niet plegen te doen, en ik weet dat moslims zo'n zichtbare zool ronduit beledigend vinden, zeker als die naar hen is toegekeerd. Ikzelf echter ben een liefhebber van die houding, tenminste als er geen lage tafel in de buurt staat, want in dat geval leg ik mijn benen dáár op. Maar wat niet in mij opkomt is met een gespreid kruis zitten, en dat is wat mannen vandaag vaak doen, zelfs Oranjeprinsen.

Hoe vreemd 'manspreading' ooit voor mij was, blijkt uit het feit dat ik nog precies heb kunnen reconstrueren wanneer ik dat voor het eerst zag: in 1985, tijdens een televisie-interview in een Frans motel met de Heineken-ontvoerders Willem Holleeder en Cor van Hout over hun uitlevering aan Nederland. Het kan overigens zijn dat dit moment in mijn geheugen gegrift staat om nog een andere reden: als kijker was je getuige van de emancipatie van regelrecht schorem, want dat was nooit eerder zo schaamteloos in beeld geweest. Het zoete wereldje van Amy Groskamp - ten Have liep blijkbaar ten einde.

 

,homozoen

'Als ik niet gek ben, dan word ik het gauw.' Reclamecampagne 2018 van het modemerk Suitsupply. Commerciële roep om tolerantie, met de bedoeling om intolerantie op te wekken en daar dan zelf mee te scoren. Anders gezegd: exploitatie van slechtheid. Tegelijk een ingewikkeld spel tussen fatsoen en taboe. De adverteerder wil wel een taboe doorbreken maar niet het fatsoen, althans dat van de doelgroep, want de rest van de mensheid kan de pip krijgen.   

 

In de jaren erna mocht ik andere nieuwigheden signaleren. Woman-spreading, wat nog niet zo lang geleden absoluut ondenkbaar was, is inmiddels ook vrij normaal. En ter bevordering van hun aantrekkingkracht laten veel jonge vrouwen dikwijls hun navel zien, wat vroeger alleen per ongeluk gebeurde. Nu is een navel van zichzelf zelden fraai, maar zij vormt wel een vast onderdeel van een bloot lichaam, waardoor mannen worden aangemoedigd om daarover te mijmeren. Eveneens nieuw: Vrouwen die in gezelschap à la Dieuwertje Blok voortdurend hun haar schikken; merkwaardig, wij noemden zulk gedrag vroeger koket maar dat woord hoor je nooit meer, wellicht omdat vandaag alle vrouwen het zijn. Vrouwen én mannen kunnen zich tegenwoordig ook geeuwend uitrekken alsof ze net wakker zijn geworden en nog in bed liggen te rotten. Of aan tafel met zoveel overgave niezen dat ze de kop van een mandril krijgen. Dergelijke uitingen zijn overigens wel handige tests om uit te vissen of je de persoon in kwestie al dan niet mag.

Sinds kort is het normaal dat mensen bukken met hun achterste, ik zou haast zeggen: frontaal op jou gericht. Afzijdig bukken was vroeger een must; vrouwen zakten daarbij discreet op hun hurken in plaats van voorover te buigen - het leek wel of ze onderling wedstrijdjes hielden wie dat het elegantst kon doen. Ook zie ik mijn zussen nog een peilende blik over hun schouder werpen of zij hun achtersteven wel correct hadden ingeparkeerd. Iemand de rug toekeren betekende ook eigenlijk: de kont toekeren. Tot in de twintigste eeuw was het voor ondergeschikten passend om een directiekamer achterwaarts te verlaten, en zelf ben ik nog opgevoed met de regel dat je je in een theater langs een rij mensen wurmt met je gezicht naar hen toe, ook al kwam je kruis daardoor impertinent op hun ooghoogte te hangen.

De menselijke keerzijde trekt ook door strakkere kleding meer en meer de aandacht. Bij vrouwen in zwarte maillots als sportkleding kun je tijdens het lopen de hele tektoniek van hun bilspieren volgen, inclusief de bovengrondse uitwerking ervan. Ook ontdekte ik lieden die ergens staan te wachten en dan hun achterste spannen bij wijze van tijdverdrijf, denk ik, want de ene keer wippen de billen gezamenlijk omhoog en de volgende keer de een na de ander. Bij de incheckbalies op Schiphol heb ik mannen en vrouwen van middelbare leeftijd hierop betrapt, en ik moet erkennen dat het mij telkens met huiver vervult. Eerder maakte ik het onderscheid tussen etiquette en fatsoen; hier gaat het om iets dat nog onder fatsoen zit: een onbesproken deel van onze cultuur, want als bijvoorbeeld een jongen met beide handen in zijn zakken staat te biljarten krijgt hij toegebeten: 'Hou onmiddellijk op met biljarten', maar ik heb nooit iets horen zeggen als: 'Jij moet niet de hele tijd je billen in je broek spannen'.

 

billenboek

Het billenboek van sterrentrainer Carlos Lens. In de jaren vijftig waren billen nog onderwerp van besmuikte mopjes, nu van esthetische verlustiging.

 

Dat billen, ooit louter aandachtsgebied van mr. Edet, het taboe zijn ontstegen is uiterst opmerkelijk. Nog tot in de jaren zestig reduceerden nette meisjes met behulp van een step-in of corselet de twee onderdelen ervan tot één, waardoor een spleetloze bips ontstond. En anders zorgde een plooirok daarvoor. Volgens hetzelfde reducerende principe heetten borsten ook boezem of buste. Daarover werd nog wel eens gesproken, over bipsen niet, tenzij met een denkbeeldige wasknijper op de neus. Liever sprak men over zitvlak, dat het perspectief handig naar een stoel verlegde. Op hun beurt bezaten mannen een onopvallende, enigszins vierkante kont, wat te maken had met feit dat hun broek tot hun taille reikte, waardoor hij vanwege de uitstulpingen onderweg ruim bemeten moest zijn. Frank Sinatra, Henry Fonda maar ook mijn vader droegen nooit een andere broek. 

Historisch gezien betekenden de bikini en de hotpants de passief-esthetische doorbraak van vrouwenbillen. Ze telden voortaan in de verlustiging mee, hoewel iets minder dan borsten. Dr. Hook zong vervolgens over zijn baby die een blue jeans kon laten... praten. Niet lang hierna kreeg ik voor het eerst de vraag voorgelegd of ik een borsten- of billenman was. Een billenman? Ik vond mezelf al vreselijk bijdehand dat ik wist wat een legs-man was. 'Waar geen die beentjes naartoe?', was een uitspraak die ik althans in gedachten regelmatig deed. Als wij vroeger iets echt niet wilden dan riepen wij: 'An me reet' of 'dikke reet'. Tussen Duitsers met hun 'Leck mich am Arsch' en Amerikanen met hun 'Kiss my ass' kon ik moeilijk te bepalen wie de grootste viezerikken waren. En wat te denken van Vlamingen die billen een 'poep' noemen en vrijen 'poepen'? Wij spraken vroeger niet eens over poep maar over een 'drukker', een achteraf best geestige verlegging naar een discrete activiteit in plaats van een affreus product. 

Moslims hebben van hun kant de menselijke keerzijde extra onder de aandacht gebracht. Ik weet nog hoe verbluft ik was toen ik voor het eerst zag dat zij tijdens het bidden allemaal tegelijk 'bottoms up' deden, alsof ze het opperwezen hun minachting wilden tonen. De nadruk op de beweeglijkheid van billen lijkt mij daarentegen een Zuidamerikaanse invloed. Of een Armeense? Realitystar Kim Kardashian is dankzij haar uitstulpende achterhammen zelfs miljardair kunnen worden, maar ik durf te wedden dat zij een halve eeuw geleden in Europa voor mismaakt had gegolden. Ook zwarte Amerikanen hebben zich laten gelden. Via hen hebben we recentelijk al de high five, het boks geven en het fladderen met de ledematen geleerd - twerken, bubbling en daggering konden daar kennelijk nog bij.

 

twerken

Hedendaagse jeunesse dorée aan het twerken in het openbaar. Grinden en daggeren zijn situationeel nog voorbehouden aan resp. dancings en parenclubs.  www.youtube.com/watch?v=72AqvQ12D3A

 

Met dit lamento wil ik allerminst beweren dat beroerde manieren onoverkomelijk zijn. Vroeger wisten veel landgenoten niet eens wat wellevendheid was. Koos van Zomeren schrijft in Alles is begonnen (2015) over zijn vader, een behanger uit Bemmel, die even voor de oorlog op vrijerspad ging:

'Kennismaken, hoe deed je dat? Niemand was ooit op het idee gekomen hem manieren te leren. Ín Bemmel had je geen manieren nodig. Als je bij mensen wilde aanschuiven zei je hoi, en als je weer opstapte zei je aju. Een hand geven, je naam zeggen, flauwekul! Aardappels aten ze met een vork, maar vlees gewoon uit de hand.'

Zelf ben ik opgegroeid in de katholieke fabrieksstad Helmond, en daar was vrolijke lompheid de omgangsmodus. Niet dat er geen innerlijke beschaving was - als dat gelijkstaat aan zelfdicispline dan zelfs meer dan nu. Mensen hielden een hoge arbeidsmoraal in acht: onder werktijd liepen er alleen huisvrouwen op straat, zelfs met gezwinde spoed, want de plicht riep. Vandaag is de hele binnenstad één zitkamer, toen was er één terrasje waarop zelden iemand zat en zo wel dan ging het om een beruchte lanterfanter. Ook carnaval werd nog voornamelijk binnenskamers gevierd. En puttend uit mijn geheugen zie ik vormen van ingetogenheid die ik nooit meer zie: een attenderend kuchje, een bedremmelde blik, een glimlach met de hand voor de mond. De Kerk had de wind er nog onder, en geld om te potverteren was er eenvoudig niet.

Maar niemand bij ons wist hoe het volgens Amy Groskamp-ten Have hoorde. Mijn vader, een bankdirecteur mind you, zwaaide aan tafel met zijn mes door de lucht en kwakte een berg aardappels op zijn bord alsof hij nog de Rotterdamse havenarbeider was die zijn voorvaderen waren geweest. Scrupules waren iets voor protestanten. Chris van Esterik beschrijft in zijn boek over de jaren zestig, No satisfaction, een docentenvergadering in Tiel die onmiddellijk werd geschorst omdat een docent het woord 'hartstikke' liet vallen. Jongeren in Helmond regen juist vloeken als kralen aaneen; niet dat het mocht, maar je kon op die manier ten minste je biechtvader iets ter absolutie aanbieden. 

Echte finesse leerde ik pas op kostschool van de Augustijnen, inclusief de noodzakelijke nonchalance (sprezzatura, aldus Baldasar Castiglione) die je daarbij moest betrachten, zoals op zijn tijd 'kerel' zeggen of 'ouwe lulhannes'. Voor ons leerlingen gold als hoogstbereikbare op dit vlak: 'épater les bourgeois', want het waren natuurlijk vooral benepen lui die zich wentelden in goede manieren.

Later stuitte ik op het begrip convenance van Larochefoucauld, de gereserveerde Franse variant van het Italiaanse sprezzatura. Iemand met convenance, betamelijkheid, diende zich in elk gezelschap onopvallend en fijngevoelig te gedragen. Er hoorde een mensbeeld bij van de honnête homme, tot na de Tweede Wereldoorlog ook bij ons een levend ideaal. Bij mijn vader heette zo iemand 'een nette vent', en dat was de grootste pluim die hij kon geven. Een 'nette vent' had een 'beschaafde vrouw'. Ik heb in mijn naïviteit werkelijk gedacht: als iedereen zo is, dan verdwijnen alle problemen uit de wereld. Een visioen van allemaal deftige mensen - ja, waarom niet? Alleen mensen die zichzelf beheersen presteren af en toe iets bijzonders.

Binnen alle zuilen werd trouwens beschaving in algemene zin nagestreefd, en er hebben zich in het verleden inderdaad heel wat wonderbaarlijke metamorfoses voorgedaan,  - zoals Jelle Zijlstra en Wim Duisenberg die op het laatst als regent in de wieg leken te zijn gelegd, hoewel beiden van simpele huize waren. Vergeten is hoeveel stille vorming en kleine paniek daaraan te pas is gekomen. Een oude socialist vertelde me eens dat een hoogleraar hem als student even apart had genomen om te zeggen dat hij de volgende keer een ander jasje moest aantrekken, zonder uit te leggen wat er mis aan was...            

 

holleeder

Heineken-ontvoerders Willem Holleeder (r) en Bas van Hout geven in 1985 in Beauvais, Frankrijk, een persconferentie over hun uitlevering aan Nederland. De 'manspreading' van Holleeder is begrijpelijkerwijs weggeknipt, maar valt te reconstueren via de hand op zijn rechterknie. ANP-historisch archief

 

Wel, in plaats van deftiger zijn we steeds ordinairder geworden, zeker in het publieke domein. In bedrijven en instellingen is beleefdheid nog een sluimerende norm, maar op sportvelden en in menig televisieprogramma (John de Mol!) is ordinairheid het dwingende uitgangspunt. Voelbaar is dat ook. Als je in andere landen op een terrasje zit krijg je de indruk dat de beschaving als het ware over de bevolking is neergedaald; zelfde situatie bij ons, en het lijkt alsof de beschaving uit de grond opstijgt en onmiddellijk verdampt. Er zijn  grotere lomperikken dan wij, zoals Russen en Bulgaren, maar toch zullen die zich in direct contact met jou terughoudender gedragen dan de gemiddelde Hollander. 

Deze ontwikkeling begon ooit met de provo's die van non-conformisme een overheersende mode maakten - klets natuurlijk, want waarom zagen ze er dan allemaal hetzelfde uit? Echte non-conformisten zijn bovendien uiterst zeldzaam en worden door de meerderheid geminacht en gehaat. In diezelfde periode kregen arbeiderskinderen via studiebeurzen massaal gelegenheid om maatschappelijk te klimmen. Zij kenden veel regeltjes niet eens en dat leidde vanzelf al tot een kaalslag. Toen zij op de universiteit in de meerderheid waren begonnen zij zich met succes af te zetten tegen alles wat naar vormelijkheid riekte. Waar vroeger hogere kringen met lagere de spot dreven, gebeurde dat vanaf toen andersom.

Omdat de heersende etiquette nog steeds een oude wereld vertolkte, kregen de arbeiderskinderne de steun van feministen. Immers, vrouwen die baas in eigen buik wilden zijn, hoefden heus niet meer voorgegaan te worden bij het betreden van een restaurant. Verwarring leverde dit voor mij soms wel op. Hoe vaak rende ik niet -  achterlangs! - naar de andere kant van de auto om de deur voor een vrouw open te maken terwijl zij al op straat stond? Alleen mijn schoonmoeder zat nog steeds op haar plek.

Een kennismaking is tot vandaag lastig. Helder herinner ik mij dat je daarbij als man het eerst je naam noemde, volgens de oude ridderlijke opvatting dat een man zich aan iedere vrouw voorstelt zolang zij niet tot het personeel behoort. Tegenwoordig noemt een vrouw meestal het eerst haar naam, maar het komt ook voor dat zij aarzelt, met als ongelukkig resultaat dat jullie namen gelijktijdig klinken, waardoor niemand de ander verstaat. 

De media haakten uiteraard op deze evolutie in. Geleidelijk werd het omgekeerde van fatsoen een cynische leidraad. Mijn vrouw die in het onderwijs heeft gezeten, merkte steeds aan haar studenten wanneer Vara-coryfee Paul de Leeuw de avond ervoor weer eens los was gegaan. Nota bene, de Vara, die altijd had geijverd voor volksverheffing maar nu de heffe des volks op het schild hief. 

Het uitroepen van de multiculturele samenleving heeft evenmin de algehele convenance bevorderd. Surinamers en Antillianen - ik heb hen nog gekend met een kaarsrechte  scheiding in het haar en zonder hoodie -  verkiezen momenteel de agressieve Amerikaanse straatcultuur, onder het mom dat ze daarmee een eigen cultuur zouden bezitten. En onze moslims hadden toen ze hier kwamen totaal geen sjoege van burgerdom, het waren boertjes uit een ver buutn. Een deel van hen is zich steeds meer op de Oriënt gaan richten, en daarmee nog meer van buutn geworden, een ander deel, vooral de jongeren, omarmt in toenemende mate eveneens de Amerikaanse straatcultuur, hoewel die volkomen tegengesteld is aan wat zij van thuis meekrijgen. Van die cultuur is vrouwenintimidatie de meest in het oog springende trend en inderdaad: nog nooit zijn daar zoveel klachten over. Een grote mond over wat oude Nederlanders allemaal fout doen past erbij. Akwasi, Affriyie, Sylvana Simons, Seada Nourhussen, zulke mensen bleven enkele decennia geleden nog volledig uit beeld, als ze al bestonden; nu horen ze meer bij de mainstream dan ik.  

klerenvijftig

Le dernier cri in de jaren vijftig: vrouwen smalle tailles, mannen brede schouders; verder nergens nadruk op. docplayer

 

Daarom heb ik soms heimwee naar de vroegere etiquette; ja, als het om vroeger gaat eigenlijk alleen daarnaar. De gulden regel uit de bijbel: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, is te beperkt en hetzelfde geldt voor fatsoen, dat meer een morele instelling behelst dan instructies voor gedrag biedt. Een door en door fatsoenlijk persoon kan immers nog steeds een lomperik zijn. Beleefdheid is alweer concreter dan fatsoen, maar schiet ook tekort, want niemand is beleefder dan een verlegen stuntel. Het gaat om savoir vivre, om wellevendheid, bij uitstek het werkterrein van etiquette. Helaas wordt etiquette in Nederland doorgaans louter sociologisch gedefinieerd: de geldende beleefdheidsregels die het intermenselijk verkeer soepel laten verlopen. Los van het armzalige 'beleefdheid' is dit te relatief en te vrijblijvend gesteld. Er werd ook mee aangegeven dat je samenleefde en dus bij elkaar hoorde. Mooi voorbeeld: mijn vader en moeder kwamen in de jaren vijftig nieuw in een straat wonen en alle buren meldden zich om kennis te maken zodra de vitrages voor de ramen hingen, wat kennelijk als geheim signaal gold.  

Ileen Montijn onderscheidt in etiquette twee elementen die voor ieder individu gelden: je weet erdoor hoe je aardig moet zijn èn hoe je in de wereld vooruit zou kunnen komen. Zij heeft het niet over de beknelling die ervanuit kan gaan en die ik zeker wel ervaren heb: wezenloze gesprekjes met lui die zich behaaglijk schurkten in een corset van conventies. Maar etiquette bevatte ook een geruststellende psychologische boodschap: het leven viel te leren en was niet per se moeilijk. Ondanks de beklemtoning van statusverschillen ging er iets nivellerends van uit, in de zin dat iedereen slechts gehoorzaamde aan uitwendige geboden, wat althans bij gewetensvolle mensen tot bescheidenheid voerde. Feitelijk kon je alleen bijzonder zijn door wat je deed of was, niet door hoe je je gedroeg. In de huidige mediamieke wereld is het vaak andersom: mensen presenteren zich als bijzonder terwijl ze dat helemaal niet zijn. Maar om daarover geen misverstand te laten bestaan: de grote persoonlijkheden die ik in mijn leven heb ontmoet, waren in de omgang uiterst gewoon.   

 

manspreading

Manspreading als gesignaleerd probleem. Vignet in een Madrileense bus uit 2017 om niet twee stoelen tegelijk bezet te houden. www.telegraaf.nl

 

De etiquette van weleer bezorgde mensen een groot superego, een ingebouwde corrector  - president Trump heeft die corrector duidelijk niet, netzomin als al degenen die zich gretig afficheren als slachtoffer terwijl ze slechts iets minder boffen dan hun buurman.  Gekunsteld was die etiquette zeker maar als je erin meeging kon je vredige tingeldansjes uitvoeren, alsof je een figuurtje in een speelautomaat was. Zoals: een vrouw die een sigaret in haar mond stak en jou een aansteker aanreikte om haar een vuurtje te verschaffen. Ik zie nog enkele gezichtjes boven de kom van mijn handen oplichten. Of: een vrouw die tijdens een etentje aankondigde 'even haar neus te gaan poederen' - het mannelijke equivalent daarvan luidde 'even de handen wassen', haha.

Zelf heb ik dergelijke uitvluchten niet meer gebruikt, wel vaak in films gehoord, gevolgd door deze scène die ik ook uit het echt ken: zodra een vrouw van tafel opstond rees haar mannelijke begeleider enkele decimeters uit zijn stoel, en wanneer zij terugkwam, herhaalde hij dat om vervolgens tegelijk met haar te gaan zitten, alsof ze samen op een wankele weegschaal, een bascule, moesten plaatsnemen. Fraaie symboliek voor een relatie! Commissaris Montelbano op Sicilië doet het in de gelijknamige politieserie nog steeds zo, en dat oogt volkomen naturel. Hij heeft ook altijd een schone zakdoek bij zich om een dame die onverhoeds moet huilen aan te kunnen bieden... 

 

etiquette

Hier is iets vreselijks aan de hand, te oordelen naar de blik van de dame. Wat precies? De jonge heer rechts blijft zítten terwijl zij stáát. Uit: Etiquette van mr. A. van Deinse, 1965.  

 

Het was zeker niet zo dat etiquette het hele leven dichttimmerde. Voor de echte grote gebeurtenissen bood zij weinig houvast. Er zaten ook ongewisheden in die mensen zelf moesten oplossen, zoals de vraag hoeveel inzet je steeds toont, hoe aanwezig je dient te zijn. Best grappig: voor zover ik weet bestaan er geen regels voor hoe ver iemand van je verwijderd kan zijn om hem of haar nog te groeten. Een schemergebied dus, waar iedereen naar eigen inzicht handelt. Mij valt daarin op dat mensen vooral gebruik maken van de gelegenheid om elkaar te negeren. 

Voor het leven van alledag had etiquette juist een geruststellende aanpak. Zelfs opkomende ergernissen voelden er anders door aan. In Etiquette van de onvolprezen mr. Anna van Deinse uit 1965 vond ik een foto van een dame die in een tearoom haar irritatie onderdrukt omdat haar begeleider, ik veronderstel haar zoon, praat met een jeugdige vlegel die in een crapaud blijft zitten. De setting alleen al! In tegenstelling tot ons omringende landen bestaan er in Nederland geen tearooms meer, hoewel elk stadje ooit zo'n lokaliteit bezat (net als winkels voor serviezen, lederwaren en hoeden). Tearooms waren ingericht als een salon voor nette dames die weleens in een andere salon wilden vertoeven zijn dan die van henzelf. Ze maakten, aldus Hofland, deel uit van hun 'middagbeschaving', die zich in binnenruimten afspeelde, want het was ondenkbaar dat die dames voor iedereen zichtbaar een terrasje zouden pikken  - niet voor niets bestonden er tot in in de jaren vijftig nauwelijks buitenterrasjes. Voor wie dat mocht denken: aardig waren die dames lang niet allen. Toen ik voor het eerst hoorde van Luis Buñuel's Le charme secret de la bourgeoisie veronderstelde ik dat die film over een charmant sekreet (!) van de bourgeoisie ging, zoals ik er diversen kende. In elk geval kon mijn eigen moeder precies zo kijken als de vrouw op de foto, waarbij ze ook nog haar hoofd alle kanten op liet draaien, zodat de hele tearoom begreep wat haar pikeerde.

Niettemin zorgde de foto ervoor dat ik werd teruggezogen naar een tijd waarin nog echte verzoening bestond. In Amerikaanse sitcoms gebeurt dat tot vandaag, reden waarom veel mensen ernaar kijken, vermoed ik. Hoe hoog de ruzies daarin ook oplopen, altijd komt er een oplossing met excuses. O, die excuses! De boodschap ervan is: mensen horen bij elkaar, ze moeten met elkaar verder. Ik ben beslist niet de enige met het geruststellende  gevoel dat er in elke situatie een ontsnappingsmogelijkheid bestaat en herken mezelf ook in mannen met een onvervulde hang naar stijl. Wij zijn de onopvallende zestigplussers die op een perron met genoegen naast een treindeur posteren om uitstappers voorrang te verlenen. En bij kleine strubbelingen denk ik aan de acteur Peter Alexander die in de musical Im weiβen Rössl als zwartgerokte ober zijn gasten in het gareel probeerde te houden met: 'Aber, aber, aber, meine Herrschaften'. Er gaat geen week voorbij zonder dat ik dat hoor: 'Aber, aber...' 

 

claus

Demonstratieve actie van Prins Claus tegen de stropdas in 1998. Grappig: in vroeger tijden zou deze actie onmiddellijk tot gevolg hebben gehad dat mannen massaal hun das achterwege lieten. Nu zei wijlen mijn vader: 'Wat een zielepoot', toen hij Claus aldus op de televisie bezig zag. www.trashfashion.nl 

 

Genoeg hierover! De socioloog Cas Wouters heeft dit hele proces informalisering genoemd, een aangelegenheid die uiteraard alleen de elite betrof. De elite komt hierin van ongelooflijk ver, zoals nog na te lezen valt in negentiende-eeuws romans. En publique gedroeg men zich ronduit verfijnd, op het jaloersmakende af. Jhr. Frans van Lennep typeert in zijn Late regenten menigeen als een 'briljant causeur' en hoe graag zou ik zo iemand eens ontmoeten, want het heersende narcisme heeft de aloude conversatiekunst - überhaupt elke serieuze gedachtenwisseling - de nek omgedraaid. Tevens kon men echter onvoorstelbaar bits en bedeesd zijn. In de televisieserie Buddenbrooks uit 1979 zit een huiveringwekkende scène waarin vader Thomas met verachting kijkt naar zijn onserieuze zoontje Hanno, een kleuter nog. Vreemd genoeg is daarvan in een filmversie uit 2008 weinig overgebleven, hooguit doet de vader even niet aardig. Hetzelfde verschil zie je in Engelse kostuumdrama's als Wuthering Heights en Emma: hedendaagse versies zijn veel te luchthartig; vooral de vrouwen gedragen zich idioot vrijmoedig. Het is alsof huidige regisseurs zich niet meer kunnen indenken hoe ingetogen en dramatisch mensen elkaar ooit bejegenden.

Babyboomers hebben nog met eigen ogen voornaamheid en gestrengheid als pose zien verdwijnen. Als ik het wel heb was gestrengheid typisch protestants; katholieken konden dat hooguit imiteren. Mij brak het zweet uit als ik ermee te maken kreeg. Voornaamheid was minder bedreigend. Maar van de onderwijzer tot de wijkagent:iedere volwassene gold als een autoriteit, die naar je loerde alsof je kwaad in de zin had. Bepaalde voordelen bood dat toch wel, denk ik achteraf. Immers, als iemand anders een autoriteit is dan ben jij het niet. Tijdens de corona-crisis zagen we dat volslagen leken zich deskundiger achten dan de deskundigen en nog ruim gehoor vinden ook. In een wereld vol autoriteiten zullen hooligans ook niet gauw vernielingen aanrichten en worden hulpverleners niet gemolestreerd en buschauffeurs uitgescholden. Ook een gemeenzame omgang, zoals een ieder de hand schudden, was niet normaal. In de vroege jaren tachtig heb ik nog meegemaakt dat de sjieke juffrouw Van Eeghen op het Amsterdamse stadsarchief met tegenzin haar hand uitstak, omdat ik haar de mijne enthousiast voorhield maar kennelijk geen benul had hoe het hoorde.

Voornaamheid mag als pose weg zijn, allure bestaat nog steeds, zij het in een andere vorm dan vroeger. Het is ondenkbaar dat we vandaag onder schrijvers nog een Grote Drie zouden benoemen. Wat je ook kunt zeggen van Gerard Reve, W.F. Hermans en Harry Mulisch, allure hadden ze, net als Hella Haase trouwens. En dan de vele dames in bontjas en een voile voor hun gezicht. Allemaal weggedemocratiseerd, al is dat voor een deel  schijn. Van voetballers, rappers, filmsterren en BN'ers wordt juist gehoopt dat zij zich poenig gedragen en schijt hebben aan alles en iedereen. We kunnen hierin een reflectie zien van het feodale wereldbeeld dat de massa van oudsher bezit. 

Ooit was het ook uit den boze om grapjes met jan en alleman te maken, iets wat je tegenwoordig alleen bij Hell's Angels en Marokkaanse hangjongeren uit je hoofd laat. Maar ineens, als bij toverslag, kreeg iedereen de schijn van toegankelijkheid over zich. F. Bordewijk ontdekte al in 1940 de 'publieke fotolach'. Toch behielden de meeste mensen toen nog een zekere ernst voor de camera, alsof de fotograaf niet moest denken dat zij lichtgewichten waren. De naoorlogse generatie begon bescheiden glimlachend weg te kijken, als het ware betrapt op het leven. De huidige generatie blikt daarentegen pal in de lens, zij stelt zich vrolijk tentoon. Niet altijd pakt dit overtuigend uit. Ik heb afbeeldingen van directeuren gezien waarvan ik dacht: dat moet een medewerker zijn. Het gaat ook om meer dan de gezichtsuitdrukking. Toen het oldboys network, met de nadruk op boys, nog volop functioneerde waren burgermeesters, professoren en rechters tot in hun diepste vezels hotemetoten. Tegenwoordig is mijn reactie op hen bijna steevast: Jij!? 

 

dnb1dnb2  

The presentation of self op de Nederlandsche Bank: links oud-directeur André Szàsz, jaren tachtig van de vorige eeuw; rechts de huidige secretaris-directeur Nicole Stolk. www.dnb.nl 

 

Informalisering was een gevolg van neerwaartse democratisering. Opwaartse democratisering is er ook en die leidt juist tot het omgekeerde: formalisering. We weten allemaal dat Nederlandse vrouwen in de openbare ruimte preutser geworden zijn, een vrucht van de multiculturele samenleving, dunkt me. Aan de vrije moraal in de jaren zestig lag de afspraak ten grondslag dat vrouwen zich uitdagender konden kleden als mannen zowel hun fysieke overwicht als hun seksuele opwinding intoomden. De stille boodschap daarvan was: in eroticis behoudt de vrouw het initiatief. Moslimjongens en Afro-Nederlanders met hun achterban lapten die afspraak aan hun laars, met als resultaat dat vrouwen zich weer ingetogener uitdossen. De latere #MeToo-beweging bracht trouwens aan het licht dat lang niet alle blanke mannen bereid waren geweest het intitatief aan de vrouw te laten. 

Ook politieke correctheid is een motor van belang bij de formalisering geweest. Zelf heb ik die correctheid in de jaren zeventig op de sociale faculteit van de UvA als het ware geboren zien worden. Het liedje was wel oud: idealen werden leugens zodra idealisten ermee aan de haal gingen. Zo snakten zogenaamd alle studenten naar medezeggenschap op de universiteit, terwijl negen van de tien nooit over de universiteit nadacht. En krakers dienden de belangen van Jan met de Pet terwijl ze gratis op de mooiste plekken in de stad woonden. Ik zie ook nog heel wat naarbinnen gekeerde blikken als weer eens werd betoogd dat Aids een ziekte was die iedereen kon treffen.  

Enfin, feit is dat dankzij politieke correctheid allerlei denigrerende benamingen uit het verleden zijn verdwenen. Ik wees al op fabrikanten die iedere arbeider 'Jantje' of 'Marietje' noemden. En recentelijk zijn aanduidingen als zwartje en neger taboe geworden, wat eerder gebeurde met het ergste n-woord. Tegelijk echter verdween een taal die veel intiemer was. Goede buren en vrienden van je ouders heetten vroeger oom en tante, nu heten echte ooms en tantes niet eens meer zo. Als student in de Jordaan kreeg ik weleens van vrouwen op leeftijd toegevoegd dat ik een 'schatje' of zelfs een 'cadeautje' was. Vandaag zou zoiets onmiddellijk met seks in verband worden gebracht. Maar de vrouwelijke rechercheur Vera spreekt in Noord-Engeland nog iedereen aan als 'love', en in de serie West Wing zegt president Bartlet tegen zijn ondergeschikten 'sun'. Toch  mooi.

 

hufter

Boek uit 2010 van Bas van Stokkum over maatschapelijke verruwing.

 

Met de combinatie informalisering en formalisering zijn we er nog niet, want verhuftering sijpelt daar op de meest onverwachte momenten doorheen. Zo hoorde ik laatst op een golfbaan een pensionado keihard 'kut' roepen. Kort geleden nog waren alle marshals van dienst in hun buggy's naar de onverlaat in kwestie gesneld om hem met hun bumpers richting uitgang te drijven. Ik vermoed dat het Engelse 'shit' en 'f*ck', sinds de jaren negentig in opkomst, hierbij de rol van agents hebben gespeeld. Na de milleniumwende hebben rappers - wie had ooit kunnen denken dat zij navolgers zouden krijgen? - zulke termen definitief tot ons culuurgoed gemaakt. Vandaag zeggen sommige dames zelfs 'kut', al is dat meestal nog in bedekte combinaties als 'kutbal' of 'kutdag'.

Voor wie een en ander nog niet ingewikkeld genoeg is: tegenover de verhuftering staat vertrutting, zoals de Brabantse drieklapper en het verlangen om volwassenen te knuffelen, wat vroeger alleen met baby's gebeurde. We zouden vertrutting bij formalisering kunnen voegen, maar het is politieke correctheid met een extra kop erop. Als de overheid zich ermee inlaat heet het betutteling, of niet eens: het almaar fanatieker wordende anti-rookbeeld geldt als 'gezondheidszorg'.

Tjongejonge, je zou denken dat Nederlanders vanwege al deze tegenstrijdige impulsen sociaal onthand raken, maar het tegendeel is het geval. Wie zoals ik meer dan een halve eeuw meegaat weet hoe onbeholpen en stug veel landgenoten vroeger overkwamen. Johan Cruyff kon in zijn jonge jaren geen zin uitspreken zonder een dus aan het begin, het eind én in het midden. Om in zijn trant te spreken: huidige voetballers zijn veel slimmer, zelfs al zijn ze dommer.

 

tienklein

Er verdwijnen niet alleen gedragsregels, er komen er ook bij. Tien kleine nikkertjes was in de jaren vijftig nog als titel voor een liedboek aanvaardbaar; daarna werd het Tien kleine negertjes, inmiddels ook onkies. Agatha Christie veranderde al vroeg de titel van haar boek dat op het liedje gebaseerd was in: En toen waren er nog maar... www.boekwinkeltjes.nl

 

Ook de Nederlandse vrouw, zoals zij vroeger werd aangeduid, heeft een enorme inhaalslag gemaakt. Rond 1900 was het volgens Johanna van Woude niet gebruikelijk dat dames in de schouwburg applaudiseerden; dat deden alleen heren. Ook ik herinner me uit mijn jeugd dat dames in gezelschap er zo roerloos mogelijk bij zaten, tot in hun gepoederde wangetjes toe. Ze lieten zich neutraal bewonderen als een Catherine Deneuve. Hun favoriete gezichtsuitdrukking was de glimlach, bij wijze van bedankje of ten teken van instemming. Vandaag oogt de Nederlandse vrouw veel expressiever en gesticuleert ze naar mijn idee zelfs drukker dan de Nederlandse man, met beide armen in de lucht en met haren die tot ver voorbij de menopauze blijven wapperen. 

Het lijkt wel alsof de Nederlandse vrouw een tweeledige emancipatie heeft ondergaan: als redelijk persoon én als seksueel wezen. In de #Metoo-discussie blijft dit aspect onderbelicht, maar ondanks de hierboven genoemde toenemende preutsheid dossen vrouwen zich tegenwoordig erotischer uit dan eeuwenlang de gewoonte was. De generatie van mijn vader mocht zich nog slechts verlustigen in nekjes, polsen en kuiten; de rest bleef verborgen onder ruimvallende kleren. Vandaag hebben mannen zicht op blote armen en benen, decolletés en navels, terwijl vrouwelijke ogen bijna standaard zijn opgemaakt als voor een zwoel avondje. Ondanks dit exhibitionisme dienen mannen de bezitsters ervan als gesprekspartner volkomen serieus te nemen. Dit is de verkapte paradox van het feminisme: gelijke behandeling eisen en tegelijkertijd de eigen aantrekkingskracht verhogen teneinde een dubbelslag te slaan. Navenant overtreffen vrouwen inmiddels mannen ook in taalvaardigheid, dat wil zeggen: in modieus idioom ('Is goed'). Om Randy Newman te parafraseren: soms...she doesn't know her ass from a hole in the ground, en weet ze toch een schrandere indruk te vestigen. Domme mannen lijken in de regel juist extra dom.

Ja, Nederlandse mannen zijn nu eerder degenen zijn die zich laten bewonderen, althans mimisch. In mijn jeugd kenmerkten zij zich door onderkoelde lef en nonchalance. Voetballers juichten nauwelijks, zij lieten het publiek juichen. Als ik het wel heb waren popmusici de eersten die zich zich behaagzuchtig gingen gedragen, met de voorwaartse heupwieger Elvis Presley als wegbereider. Deze exuberante trend heeft zich over de hele sportwereld verspreid, het laatst bij tennis en golf. De boodschap ervan is: Kijk wat ik kan, terwijl die van vroeger luidde: Rustig maar, ik wist dat ik het kon. Ook de mannelijke outfit wordt tegenwoordig precieus samengesteld. Hoeveel kerels hebben tegenwoordig geen coupe in plaats van kapsel? De gladde kin kreeg eerst een five-a-clock shadow, toen een stoppelbaard, toen een zandbaard en inmiddels een terroristenbaardje, dat het pijnlijke verlies aan mannelijkheid in hun leven lijkt te moeten compenseren.

Want dat is nòg een paradox van het feminisme. Qua gedrag hebben mannen hiervoor beduidend meer moeten inleveren dan vrouwen hebben gewonnen. Het spreekt al eeuwen vanzelf dat mannen in het dagelijks verkeer hun gewelddadigheid intomen. Maar wat tot voor kort volkomen geaccepteerd was: dat zij op het werk en binnen hun gezin hun lichamelijke kracht althans lieten doorschemeren, in de vorm van opspelen, uitfoeteren, vorsend aankijken. Dat heet nu Bokito-gedrag en kan niet langer door de beugel. Hetzelfde geldt eigenlijk voor mannelijke snaaksheid en luchthartigheid, ideale middelen om uit de put te geraken. Het is voor mij als heropgevoede man onsmakelijk om te zien dat vrouwen intussen toch van Bokito's genieten wanneer ze naar veilige oorden zijn verbannen. Daar mogen ze zelfs extra ordinair zijn, zoals tattoodragende kickboksers en rappers leren - in mijn jeugd volstrekt ondenkbare types.  

Al profiteerden vrouwen het meest van de recente veranderingen, het resultaat is toegenomen sociale vaardigheid voor iedereen. Dit is des te opmerkelijker, omdat het leven beduidend ingewikkelder is geworden. Tot voor kort zweeg iedereen over relaties, seks, ziekte en dood. Er heerste ook een echte standenmaatschappij; je woonde, zoals wij zeiden, aan de goeie kant of de verkeerde kant van het kanaal - iets wat overigens in mijn studententijd vice versa ging gelden, dus dat de goeie kant de verkeerde kant werd. Protestanten hoefden niet met katholieken te praten, liberalen niet met socialisten. Voor een man deed het er nauwelijks toe wat vrouwen over sport, economie en politiek dachten en ten aanzien van vreemdelingen en roodharigen gold dat voor ieder mogelijk onderwerp. Dit hele gebied werd door een soort meta-etiquette geregeld, waarbij a nod and a wink volstonden.

 

vertrutting1

Tegelijk met verhuftering doet zich vertrutting voor. Dj Gerard Ekdom richtte hiertegen in 2017 een bond op.

 

 

Zo bezien is het een tevredenstemmend mirakel dat Nederlanders veel behendiger zijn geworden, waarvoor vooral ons onderwijs lof verdient, lijkt me. Toch kom ik weer terug op etiquette, bij wijze van referentie. Lang niet iedereen bezit immers van zichzelf gevoel voor stijl en weet wat niveau en allure is. Los van de regeltjes biedt etiquette een instrument tot emotionele verfijning, waardoor mensen meer worden dan een wandelend eisenpakket of een verzameling persoonlijke behoeften. Normaal gesproken wordt etiquette ook geschraagd door algemene beleefdheid en daar is bij ons de klad ingekomen sinds het schrale begrip respect (r.e.s.p.e.c.t.) als belangrijkste leidraad geldt. In volledig protestantse gebieden in Nederland was de omgang altijd al bar, maar ook in steden tref je tegenwoordig mensen aan van wie je je afvraagt: 'tjonge, bezitten die überhaupt een cultuur?'   

Erasmus achtte voor sociaal verkeer twee elementen noodzakelijk: aardigheid en wellevendheid, en daaraan schort het ons steeds meer. Een onnozel voorbeeld: in andere landen zal een voorbijganger jou op straat aanschieten met een verontschuldigende introductie, in Nederland krijg je toegebeten: 'Het station, waar ligt dat?' Als je in gedachten verzonken bent, is dat onprettig. In de dienstverlening kun je bij ons helemaal je lol op. Ik woon dichtbij Culemborg en daar ben ik door diverse winkeliers afgeblaft omdat ik te brutaal uit mijn doppen keek, naar ik begreep. In het katholieke zuiden stuit ik in winkels op minder lichtgeraaktheid, maar ook daar is men nog ver verwijderd van het denkbeeldige kusje dat je door Franse winkelmeisjes bij binnenkomst krijgt opgedrukt: 'Bón-jour'.

Om kort te gaan: Nederlanders beleven veel lol, maar lol in joyeusheid ontbreekt. Joyeus zijn ze slechts met toezeggingen op feestjes. Vroeger werden die, schat ik, nog voor de helft ingelost, vandaag ben ik de enige die dat doet. En een complimentje uitspreken gebeurt louter als men een handeltje verwacht en is dan meteen een zwaktebod. Dat complimentjes in de polder nooit ingeburgerd zijn geraakt, laat zich raden, want Amy Groskamp - ten Have begreep al niet wat de essentie ervan was; haar definitie luidde:  'betuiging van beleefdheid', en niet van waardering. Calvinisten bijten nog liever hun tong af dan waardering te laten blijken, maar in mijn Brabantse jeugd gold hetzelfde. Je kon nog zo je best doen, je kreeg nimmer iets positiefs te horen, want dat zou - iets ergers bestond niet - jou verwaand maken. Tegelijk waren groepsgewijze loftuitingen voor middelmatige voetballers en televisiesterren niet van de lucht, en diende je iedere kritiek voor je te houden. Eigenlijk was het schizofreen en ongelofelijk intimiderend.

 

belgenmonument

Ooit kon dankbaarheid een monumentale omvang aannemen. Het Belgenmonument in Amersfoort, opgericht als dank voor de opvang in Nederland van Belgische vluchtelingen tijdens W.O. I. wikipedia

 

Bepaald onprettig ook vind ik dat bedankjes steeds vaker achterwege blijven, wat niks anders kan betekenen dan dat mensen niet meer dankbaar zijn. O, zeker, als plichtpleging, stoplap en smaakmaker bij aankopen hoor je voortdurend iets in die trant uiten. Sinds een jaar of tien kennen wij ook het gewiekste bedankje van Engelse tennisumpires waarin de gevraagde reactie al verdisconteerd zit (Quiet please, thank you).

Ogenschijnlijk is er dus niets aan de hand, maar intussen. Ik behoor niet tot de school die vindt dat je de volgende dag voor een etentje moet bedanken, want dat kun je bij het weggaan net zo goed doen. Als je echter op verzoek per mail uitleg geeft over een onderwerp in jouw vakgebied, is het wel normaal dat je iets te horen krijgt. Ik heb dit ontelbare malen gedaan, en wacht nog op de eerste reactie. Hoe anders was dat voorheen. Niet alleen persoonlijke, ook collectieve bedankjes waren aan de orde van dag. In veel bedrijven hangen nog plaquettes waarop het personeel zich erkentelijk jegens de directie toont. Ronduit imposant is het huizenhoge monument in Amersfoort, geschonken door België ter herinnering aan de opvang van één miljoen vluchtelingen uit dat land tijdens de Eerste Wereldoorlog. Kleinere dankbetuigingen zijn tot in onze tijd gangbaar gebleven, zoals onderstaand tegeltableau laat zien, waarmee de bevolking van Culemborg gedenkt dat zij tijdens de meidagen van 1940 onderdak vond in het naburige Beusichem.  

 

beusichem

Tegeltableau op voormalig gemeentehuis van Beusichem, geschonken door de bevolking van Culemborg, voor de hulp tijdens de meidagen in 1940. www.mijngelderland.nl 

 

Ik weet best, ooit was het God die mensen tot dankbaarheid dwong, vervolgens diens plaatsvervangers op aarde, tot aan bazen en baasjes toe. De laatsten hoorden daarvoor wel concrete schenkingen te doen; geven was een feodale plicht. Uit Brabant herinner ik me dat die plicht het zwaarst woog. Bedanken was daar des bedelaars; iemand hield zijn mond wanneer een ander iets voor hem deed, alsof hij die ander slechts tot filantropie in staat stelde. Maar krijgen bleef toen nog steeds een voorrecht. Socialisten hebben daarvan geleidelijk een recht weten te maken. De naoorlogse individualisering en nivellering zorgden ervoor dat iedereen die visie deelachtig werd. Nu is het vaak zo dat jij blij mag zijn als anderen iets van jou willen ontvangen. Om jullie egalitaire relatie niet te verstoren doen zij er verder het zwijgen toe - handig bovendien, want op die manier vegen zij een eventuele aanspraak jouwerzijds op een tegenprestatie bij voorbaat van tafel. Het verwarrende aan de huidige tijd is echter dat ik nog een fijnbesnaarde tante heb die al 'dankjewel' zegt wanneer ze mij niets te danken heeft.


Vereniging voor Vrijwillige Bourgeoiskunde, januari 2010 e.p. www.vvb.nl

----------------

* Linkse mensen zijn wel consequent in hun afwijzing van dankbaarheid. Zij storen zich niet in het minst aan immigranten die in Nederland meer bereiken dan waarvan zij in hun geboorteland hebben kunnen dromen en desondanks (!) snoeiharde kritiek op ons leveren. De Somalische Saeda Nourhussen, de Ghanees Jerry Afriyie, de Kameroens-Russische Anousha Nzume, zij mogen in de progressieve media rustig verkondigen dat witte mensen racisten zijn. Ik kan verwijten van Surinamers en Antillianen best billijken omdat zij historische rekeningen hebben uitstaan; dat geldt voor deze mensen allerminst. Om een vergelijking te maken: jaren geleden ben ikzelf in een Betuws dorp neergestreken, maar tegenover de oorspronkelijke bewoners onthoud ik me nog steeds van ieder commentaar, laat staan dat ik publiekelijk hun mentaliteit aan de kaak zou stellen. Meer nog dan een kwestie van fatsoen is dat een kwestie van eer: ik zou mezelf onaardig én ongeloofwaardig vinden als ik het toch deed. Daarom begrijp ik ook de hoofdredacteuren niet die hen faciliteren. Zijn dat in de letterlijke, dus tweezijdige, zin van het woord sadomasochisten? Maken zij geen balans op tussen wat iemand krijgt en bijdraagt? Bij rijkaards gebeurt dit altijd; waarom dan niet bij immigranten? In de praktijk worden de genoemde immigranten ook nog eens voorgetrokken op miljoenen andere Nederlanders, wier mening niet eens wordt afgedrukt, laat staan dat zij ervoor betaald krijgen.

Een enkele keer slaat mijn irritatie om in walging. De  Libanese Belg Abou Jahjah, een eersteklas profiteur en een verklaarde vijand van het Westen, mocht van de VPRO een avond lang tegen ons te keer gaan. Misschien weten ze bij de VPRO niet dat Jahjah uit een cultuur komt waarin gastvrijheid weliswaar hoog staat aangeschreven maar omgekeerd van gasten wordt verwacht dat zij hun gastheer voortdurend stroop om de mond smeren; dus die man lacht ons al de hele tijd uit! 

* De informalisering c.q. verhuftering is historisch gezien op het juiste moment begonnen. Mijn eigen vader leefde nog min of meer volgens de Rules of civilty and decent behavior die George Washington midden achttiende eeuw optekende. Bescheidenheid was daarin troef: geen impertinente vragen stellen, geen waanwijze adviezen geven, niet op straat eten, niet met een volle mond praten, opstaan als iemand die staat zich tot jou wendt, rechtop zitten, etc. George Washington's motto luidde: 'Every action done in company, ought to be with some sign of respect to those that are present.' Het gaat om dat 'some sign'. Niet-westerse immigranten eisen van ons respect, maar hebben omgekeerd vaak al moeite 'some sign of it' te tonen. Het was een ramp geworden als bij ons de Rules of civilty and decent behavior nog algemeen hadden gegolden.  

* Het feminisme heeft het ideaal van ridderlijkheid om zeep geholpen. Minister Ollongren, die er als zestigjarige vrouw nog steeds als een hittepetitje wil uitzien, beging een flater van jewelste door de notulen van een formatiegesprek zichtbaar bij zich te dragen. In mijn jeugd had iemand als zij hiervoor onmiddellijk het boetekleed aangetrokken en alle consequenties voor zichzelf opge-eist. In plaats daarvan poetste ze stilletjes de plaat. Nu is Ollongren van adel, waruit je meteen kunt afleiden dat ridderlijkheid niet persé met adel samenhangt. Het was zelfs andersom: zij speculeerde op ridderlijkheid bij ons, want zij was blijkbaar niet bang om als de allureloze onderkruiper te worden weggezet, die zij is. Dat is ook niet gebeurd, dankzij haar partijleider Sigrid Kaag. In plaats van Ollongren de mantel uit te vegen, begon Kaag namelijk Rutte aan te vallen, zelfs zodanig dat samenwerking met hem in de toekomst uitgesloten leek. Rara, nu werkt ze toch weer met hem samen, want woorden doen er blijlkbaar niets toe, al beweert zij van wel.

* Verdwenen ridderlijkheid: Kaag die uit de Kamer wegliep nadat Baudet insinuerende opmerkingen had gemaakt. O, hoe erg! Dat zij als machthebber te allen tijde hoort te blijven zitten, begrijpt ze niet. Nee, haar integriteit wordt aangetast en wat zullen haar kinderen en vriendinnen daar wel niet van vinden. Het bevreemdende van de situatie was: niemand zei er iets van dat een kapitein voortijdig het schip verliet, al werd wel opgemerkt dat het om een unicum in de politieke geschiedenis van Nederland ging. En dat werd op het conto van Baudet geschreven, niet op dat van Kaag. 

* Verdwenen ridderlijkheid: hoe kun je een benoeming tot minister aanvaarden als je niets van het betreffende vakgebied weet? Vrouwen kunnen het: Financiën, Justitie, Defensie hebben allemaal onwetende ministers. Het hedendaagse feminisme heeft zich tot doel gesteld vrouwen leuke banen te bezorgen, de baan zelf doet er niet toe. Ollongren is thans Minister van Defensie. 'Ik val aan, volg mij'. Maar dan wel op stilettohakken, blijkbaar.  


terug naar boven